Het beheer van de tijd. Nog snel een beetje poetsen en opruimen, verse lakens, en dat soort dingen. Het huis, een beetje, klaarmaken voor. En daarna nog snel een soepje. Alles zien wat je zou moeten doen, had moeten doen. Het huishoudelijk falen. Een beetje toch. En dan snel de fiets op.
Pogingen tot draaien, in alle richtingen. Die stoelen in de filmzaal zijn niet helemaal perfect. Of zoiets. Of is dat hoekige lijf te groot?
Hoe zacht zou de nacht kunnen zijn?
Iets over niet willen verdwalen, en telkens weer terugkeren. En ook telkens weer opwarmen. En merken hoe dat je ontroert.
Iets over niet loslaten, geen minuut. En dat het alleen op die manier goed is.
Iets over te korte armen, en er niet goed tegen opgewassen zijn.
Iets over tranen aan de binnenkant van je ogen, waar ze niet zo goed zichtbaar zijn.
Het kleine jongetje in de trein. Hij zit naast zijn mama. Hij neemt een blad papier, en begint dapper te schrijven. Een eerste zin. Een tweede zin. Daarna kijkt hij omhoog, ergens in de lucht. Er komt iets niet, of zo. Als je opstaat, kijk je stiekem even op zijn blad naar die twee zinnen. L’histoire de la petite fille. Il était une fois une petite fille qui… Wachten op een verhaal dat misschien niet komt.
De grote zaal, met zoveel mensen. Af en toe denk je dat je iets geks zou willen doen. Je doet het maar niet.
Thuiskomen en snel weer vertrekken. Je daardoor een klein beetje verloren voelen.
Onderweg zijn, weg zijn, en de hele tijd denken: hoe is het ginder, waar is ze nu?
Je toch af en toe een beetje dom voelen tijdens die quiz.
Niet goed weten hoe dat moet. Je verveeld voelen tegenover de anderen. En toch te vroeg vertrekken, omdat je ginder zou moeten zijn.
Door de nacht fietsen. De weg lijkt langer dan je had gehoopt. Er zijn meer hellingen dan je had gedroomd. Er zijn ook meer putten in het fietspad dan je had gevreesd. Je fietst zo snel je kunt. Naar het einde voel je dat het lichaam een beetje stropt.
Het genot om, voor het eerst, thuis te komen in een huis waar al iemand is.
Het lichaam nog in de war. Ergens diep in de nacht verward wakker worden. Alsof je in een nachtmerrieachtige loop zit, waar je niet meer uit kunt. Telkens opnieuw teruggezogen worden. Opstaan en je daarna heel langzaam terug naar het hier (het ginder is hier geworden) ademen.
Een beetje verlegen over straat lopen. Een warme hand. Daar nog steeds aangenaam door in de war zijn.
Soms heb je geen zin in je lichaam. (Redelijk domme gedachte, eigenlijk wel.)
Je zit in de kamer. Met haar en met haar. En je weet niet goed naar waar je moet kijken. Verlegen ontroering. En ingewikkelde moeilijk uit te leggen trots.
Moeilijke vragen. Over kerstbomen en het niet toegeven aan een onwillig lijf. En, andermaal, weten dat je antwoorden niet helemaal overtuigend zijn. Of zoiets.
Iets over een warme hand.
Iets over het niet altijd goed weten.
Dat je bij een of andere officiële instantie zou moeten kunnen protesteren tegen het al te veelvuldig gebruik van de uitdrukking we zijn vertrokken! Waarna die instantie waarschijnlijk zal antwoorden met: absoluut! Grrr.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten