De mama en het jongetje gaan op de bank voor jou in de trein zitten.
De mama is in gedachten verzonken. Ze kijkt voor zich uit. Wat zou er door haar hoofd gaan? Het jongetje kijkt alle richtingen uit. Soms komt hij even naast de bank piepen en kijkt je aan. De twee jongetjes van een bank verder hebben hem ook opgemerkt. Ze wuiven naar elkaar.
En dan. Kijk mama, kijk! Kijk mama, kijk! Met steeds meer nadruk. Kijk mama, kijk! Hij ziet allerlei dingen aan de andere kant van het raam. Wat hij ziet, is niet zo duidelijk. De ene keer een boom, de andere keer een elektriciteitspaal, en dan een stuk gras of zo.
Misschien roept hij wel: kijk mama, de wereld!
Kijk mama, de wereld is daar. Zomaar. En alles is spannend.
En je denkt dat je ogen oud zijn geworden ondertussen. Zou je in je hoofd terug kunnen naar toen, naar toen de grote wereld nog zo spannend was?
Wat zijn je eerste herinneringen? Er is een herinnering van in een wieg of een bedje, maar misschien is dat iets van een foto die je zag en die in je hoofd tot een herinnering is geworden. Er is een herinnering, meer helder, van hoe de metselaars aan het huis bezig waren. Een herinnering over de bouwkraan. Zou dat de oudste zijn?
En hoe je keek naar je grootvader. Wat je zo mooi vond aan hem, toen hij ouder was, en wat je ook op zijn doodsprentje hebt laten zetten: zijn verwondering. Hoe hij naar de dingen kon kijken. Je droomde er altijd van, dat jij die verwondering zou overerven. En vooral dat ze zou blijven, minstens de eerste honderd jaar van je leven.
Misschien zijn het de ogen van je grootvader wel waarmee je samen met dat jongetje naar buiten kijkt?
Kijk mama, kijk! Het jongetje is nog steeds bezig. De mama ziet niet wat hij ziet, denk je. Misschien is zoveel verwondering af en toe ook wel een beetje vermoeiend voor mama’s.
En je hoopt dat die jongen altijd zijn jongetjesogen zal mogen behouden.
Hij giert het uit.
De mama zegt hem even later iets over iets wat hij niet mag doen.
In het station gaan zij en jij een verschillende richting uit. Jij verder naar beneden, zij naar boven. Waar zouden ze naartoe gaan? Zou hij zoveel wereld in die grote stad wel aankunnen?
Je gaat op de bank zitten naast het spoor. Je trein is er nog niet. De trein uit Nederland is net aangekomen. Je kijkt naar de mensen. Er is altijd iets te zien.
De treinmevrouw met haar mooie bril lacht je toe als je instapt.
Langzaam begin je in je verse boek te komen.
Het ritme van de woorden en dat van het landschap beginnen samen te vallen.
Waar is het jongetje nu, denk je terwijl je uitstapt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten