Hoe je altijd weer terug uitkomt bij Bach. En hoe die Partita 2 ook altijd weer bij zichzelf uitkomt.
Je was eigenlijk al weken een beetje zenuwachtig voor die voorstelling. In die partita zit de chaconne. Een plek waar je steeds weer uitkomt, na omzwervingen die je te ver van jezelf hadden gebracht. Alles wat er te weten en te zeggen is, over het leven of zo, het rust ergens in die chaconne. Je hebt nog de rest van je leven om ernaar te luisteren. Die chaconne dus, en een dans rond die chaconne.
Het eerste stuk is in het donker. De violist staat vooraan. Je kunt hem bijna aanraken. Hij begint de partita te spelen. In het helemaal donker.
Je weet niet goed of je in het donker ook je ogen moet sluiten voor de muziek. Alsof dat niet mag. De muziek is er, alleen. Na een tijdje zie je hier en daar wel rimpeltjes van licht.
Hoe is die muziek in je hoofd? Welke bewegingen zie je in je hoofd? Het is toch vooral de muziek die je ziet, denk je. Bewegingen die erbij horen, lijken niet al te klein te zijn, en te bewegen op een verticale lijn, regelmatig toch.
Hij is aangekomen bij de chaconne, en stopt ineens. Een felle streep licht doorbreekt het donker. De twee dansers staan klaar.
Tijdens de muziek dacht je soms: door die donkerte is het alsof ze zich in één helft van iets afspeelt. Tijdens de dans denk je iets gelijkaardigs, een andere helft.
En de hele tijd denk je ook: ik ben niet in staat tot woorden. Om te zien moet je ook de woorden weghalen uit je ogen.
De bewegingen van de dansers beelden niets uit, maar ze lijken wel op de bewegingen in de muziek. Terugkerende thema’s, bewegingen die uitzetten en weer inkrimpen, ver weg lopen en uiteindelijk altijd weer terugkeren. En mooie beelden, die van een tedere kracht zijn. En soms neuriën ze. De neergaande tonen die ook in de chaconne zitten.
Hoe ze bewegen, hoe ze wel, en vaak niet naar elkaar kijken, hoe ze nauwelijks contact maken met hun ogen, hoe horizontaal ze bewegen, het valt langzaam als puzzelstukken in elkaar. Er is ook iets van een emotionele afstand, de beweging is, en je kunt alleen naar de beweging kijken, je kunt er niet zomaar in. Het is een soort spiegelbeeld van de muziek die je in je hoofd alleen als muziek kunt zien, en moeilijk als beelden van of voor iets. Het is even abstract, en even trillend van leven, en het keert altijd terug.
En in het derde deel schuiven de twee helften van iets, van zichzelf, in elkaar. De partita opnieuw, dit keer helemaal. En de bewegingen opnieuw. En nu zie je hoe ze de lijnen van de muziek zijn.
Ze verzetten zich tegen te veel verticaliteit, tegen uitbeelding. Zo vaak had je bij die of die frase net iets anders verwacht. Raar toch, hoe je toch een bepaald soort beeld verwacht. En hoe de beweging die je ziet het antwoord is.
Hij, de ene danser, hijgt en kreunt en zweet. Zij, de andere, lijkt dat alles volledig onder controle te hebben. Je ziet haar nauwelijks ademen. Zij is ergens in haar hoofd en in haar lichaam, waar ze één is met dit alles, of zo.
En je kunt het weer niet helpen, de tranen komen. Het zal altijd zo zijn…
Die mooie bewegingen, die zich in het tweede deel al aan de andere onttrokken hadden, die zijn er nu weer. Voeten die elkaar zoeken, lijven die elkaar dragen. Zonder enige vorm van drama, zonder een betekenis te willen zijn, alleen maar teken. En even veelzeggend als die onvatbare, ontsnappende, maar ook daardoor zo hevig aanwezige muziek.
Wat je gezien hebt, het maakt je verlegen. Je durft de dansers nauwelijks aankijken terwijl je klapt. Je zou liever opstaan, buigen, en zeggen: dankjewel.
En als je een dag later probeert om toch woorden te vinden, om iets te schrijven over de eeuwige terugkeer, en daarbij de chaconne hoort, is er niets anders dan tranen.
Misschien is dat wel de troost van de chaconne, dat je nog een heel leven te gaan hebt om ernaar te luisteren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten