09 maart 2014

Bijna dag

‘Dat we daar nu zo oud voor moeten geworden zijn.’
‘Ja, dat is wel grappig.’
‘Maar ik ben wel blij met dit gesprek, deze lange nacht.’
‘Ja, ik ook. Het was alsof dit gesprek al jaren in de lucht hing.’
‘Eigenlijk wel. Het knaagde soms wel, en ik was bang dat het opeens niet meer zou gaan. En toen ik je hoorde vorige maand, kreeg ik ineens schrik.’
‘Ja, ik was in paniek. Alleen maar paniek, zo bleek nadien. Dat zat al lang in mijn hoofd. Dat als ik nog eens ziek zou worden, het dit keer zeker verkeerd zou aflopen. Ik weet eigenlijk niet waarom ik nu ineens dacht dat er iets aan de hand was.’
‘Je had gewoon moeten wachten op de resultaten.’
‘Ja, ik weet het. Maar ja, hoe gaat dat?’
‘Ik was eigenlijk wel blij dat je me belde. En het is goed dat we dit gedaan hebben, deze nacht.’
‘Ik voel me zo opgelucht. Alsof iets van mijn leven, iets van ons leven, alsnog gered is of zo. Ik kan het niet goed uitleggen.’
‘Je zegt het goed, zo is het. Gered uit de tijd.’
‘Ik had ook ergens in een schuif een lange brief voor jou klaarliggen. Voor het geval dat, en dat jij die dan zou vinden.’
‘En wat ga je daar nu mee doen?’
‘Dat weet ik nog niet. Misschien een andere schrijven.’
‘Onnozelaar.’
‘Ik zie wel.’
‘Dat je dat nog wist, van toen aan de zee, dat verbaasde me wel.’
‘Hoe zou ik dat kunnen vergeten? Ik was verbaasd dat jij het ook nog wist.’
‘Het is raar, dat jij bent blijven denken dat de liefde alleen bij jou zat. Dat jij van mij hield, maar dat het niet kon, in jouw hoofd, dat ik ook van jou gehouden heb.’
‘Ja, het is raar.’
‘Het is zo lang geleden ondertussen, en toch blijft het zo dichtbij allemaal.’
‘Dat is een warm gevoel.’
‘Waarom hebben we de angst voor de dood nodig om dichter bij het leven te komen? Soms vraagt een mens zich dat toch af.’
‘Die vraag is te moeilijk. Maar we zijn hier nu, we waren hier vannacht. Misschien is dat het enige antwoord.’
‘Ik ben er nooit aan durven beginnen, aan die brief die ik ook voor jou wou schrijven. Het lukte me niet. En daardoor werd het gewicht daarvan steeds groter. Ik schaam me er een beetje voor.’
‘Dat is echt niet nodig.’
‘Nee, maar toch.’
‘Ik moest net nog denken aan onze kinderen, of beter aan jouw kinderen en aan mijn kinderen. Ze zijn mooi groot geworden.’
‘Min of meer toch. Soms voel je je zo machteloos. Je zou zo graag hebben dat alles goed gaat, dat ze niet al te zeer gekwetst worden door het leven. En dan gebeurt dat toch.’
‘Ja, dat is waar, soms wel. Soms ben je ook kwaad op jezelf, voor de fouten die je gemaakt hebt. Voor de dingen die je anders had willen doen met je kinderen, of willen kunnen doen. Nu ja, ik denk dat ze niet, of niet meer, kwaad zijn op mij. Maar ja, je weet, ik had het zo graag goed gedaan.’
‘Ik denk dat jij het goed hebt gedaan. Ik heb dat altijd gevonden.’
‘Jij ook trouwens.’
‘Ja, ik weet dat jij dat denkt. Ik denk er zelf een beetje anders over, maar dat geeft niet.’
‘We zijn grappig.’
‘Ik ben toch blij dat je voorlopig nog niet dood gaat.’
‘Waarschijnlijk toch.’
‘Ja ja, het is al goed.’
‘Er kan nog altijd een komeet op mijn kop vallen.’
‘En je vergeet die bliksem nog, die ongetwijfeld jou zou treffen, alleen jou.’
‘Vanzelfsprekend.’
‘Nee, ik meen het. Ik zou graag hebben dat je nog lang niet dood gaat.’
‘Ik zal mijn best doen, beloofd. En zorg jij maar dat je nog een stuk langer leeft dan ik.’
‘Wie weet.’
‘Kijk, het is bijna dag. Je kunt het licht al zien komen, in de verte.’
‘Ja, wonderlijk.’
‘Straks zijn we zeker een wrak, denk je niet?’
‘Ongetwijfeld. Maar het geeft niet.’
‘Nee, het geeft niet.’

Geen opmerkingen: