06 maart 2014

Isabella

Ik zag haar voor het eerst in het park. Vanmiddag eigenlijk. En dat park is eigenlijk een tuin. Maar goed.

Ik vond dat ik al bijzonder stevig had gewerkt, een zoveelste verslag was eindelijk klaar, en buiten scheen de zon. Ik zag de mensen in de tuin plekken zoeken waar de zon was. Iets als: I’m going where the weather suits my clothes. (Ik heb dat altijd een mooie zin gevonden overigens.) En ik dacht: laat ik eens wild doen qua middagpauze, en dus ook effectief een middagpauze nemen. (Er zijn mensen die beweren dat ik een zeer 'licht' ontwikkelde vorm van arbeidsethiek heb, maar ze dwalen ongetwijfeld…) Een middagpauze, en daarvoor gewoon zelfs even naar buiten wandelen, zomaar los, en zomaar naar die tuin daar, met al die mensen. Wild…

Ik had een plekje gevonden in de zijzon. Ik kan eigenlijk helemaal niet tegen de zon, begin onmiddellijk te verbranden. Maar ik had wel zin in de warmte van dat bijnalentezonnetje. Een plekje dus net waar de schaduw begon, of zoiets.

Ze vroeg of ze naast me mocht komen zitten, en dat mocht vanzelfsprekend. Ze zag er een beetje moe uit. Iets in haar ogen. Haar naam was Isabella. En ze was mooi zwanger.

‘Vind jij jezelf soms ook een beetje ingewikkeld?’ Dat vroeg ze aan mij. Ik glimlachte, en antwoordde iets als: ‘Soms?’

‘Het is zo lekker nu buiten. En je ziet hoe iedereen op lijkt te fleuren. Het doet me goed, en tegelijk ben ik ook een beetje verdrietig.’

Ze keek me niet aan terwijl ze dat zei.

‘Ik kan het moeilijk uitleggen, maar het is alsof de winter niet lang genoeg geduurd heeft. Eigenlijk bijna helemaal niet geduurd heeft. En zo ongeveer iedereen vindt dat goed, maar het maakt me een beetje verdrietig. Een winter staat toch ook voor een soort rouw, even terug naar jezelf gaan, en de pijn voelen. En geduldig wachten op de lente, die je zal troosten. En dat was er nu niet.’

Ik vroeg haar of ze dus eigenlijk verdrietig was omdat ze niet verdrietig had kunnen zijn.

‘Ja, zoiets. Raar, vind je niet?’

Ik zei dat ik het niet raar vond. Zelfs een beetje ontroerend.

‘Weet je, dat kindje in mijn buik groeit, en dat is heel mooi. Voel maar even hier, ik zie dat je dat graag zou willen doen. Het groeit, en dat maakt me gelukkig. En ook wel verward. En eigenlijk zijn we alleen nu echt samen. Zodra het geboren is, is het wel heel aanwezig, maar begint het ook heel langzaam van mij weg te groeien. Dus nu zijn we in zekere zin echt samen, en tegelijk zou ik nu ook een beetje alleen willen zijn. Een winter voor mezelf, of zo. Om me rustig klaar te maken voor de lente die komt. Maar nu komt die lente zo vroeg.’

De schaduwlijn was een beetje verschoven, dus ik schoof ook een klein beetje op.

‘Mijn vriend begrijpt het niet zo goed. Hij denkt dat ik te verdrietig ben, en dat ik depressief zal worden of zo. Maar dat is helemaal niet zo. Ik heb hem proberen uit te leggen dat je verdrietig moet kunnen zijn, om daarna gelukkig te kunnen zijn. En dan weer andersom. Hij is gewoon een beetje bezorgd, en bang. Heel lief eigenlijk.’

Waarom ze dan toch hier naartoe kwam, wou ik weten. Net naar de plek waar de nakende lente zo aanwezig is. In die bloesems, en in al die mensen die dicht bij de bloesems willen zijn.

‘Zoals ik zei, een beetje ingewikkeld, dat ben ik. Ik zit hier gewoon graag om naar de mensen te kijken. En dan probeer ik hun verhaal erbij te denken. Dit is een plek voor verhalen. Zonder verhalen zou het hier te leeg zijn, zelfs met al die bloesems.’

Ik vroeg haar of ze mijn verhaal ook had gezien.

‘Waarom kwam ik hier zitten, denk je? Iets met je ogen. Een pijnresidu. En ook wel iets rustigs, mooi. Jij hebt geen schrik van de winter, denk ik.’

Ik glimlachte alleen maar, wist even niets te zeggen.

‘Een beetje zon is niet zo erg, denk ik. Kijk, je kunt ze bijna aanraken, net voorbij de schaduw.’

Ik zei haar nog dat ik hoopte dat alles goed zou gaan met haar kindje. En dat ze niet mocht vergeten foto’s te maken van haar dikke buik. Dan zou ze later in die foto’s zien hoe de winter zich langzaam had teruggetrokken voor de lente. En zo zou er niets van het verhaal verloren gaan.

Ze nam even mijn hand vast. En toen vertrok ik. De middagpauze was voorbij. Denk ik toch.

Geen opmerkingen: