Midden in de nacht wakker worden in een kramp. Naweeën van een vergadering met etentje de avond tevoren. Proberen je lijf, en vooral je buik, weer soepel te krijgen. Wachten dus.
’s Ochtends goed op tijd op de fiets. Bij jezelf denken dat je toch beter je handschoenen had aangedaan, terwijl je de berg op fietst. Het meisje voor jou fietsstrompelt naar boven. Je haalt haar vlotjes in. Die conditie valt dus nog wel mee.
(Je bent toch een klein beetje zenuwachtig. Iets zweeft al enkele dagen door je hoofd.)
Je ziet je nummertje verschijnen op het bord in de grote hal. Je moet bij desk 5 zijn, in je hoofd zeg je dan altijd: spoor 5.
De mevrouw aan de balie waar je daarna moet zijn, roept je toe dat je je geboortedatum moet zeggen. En pas daarna je naam. Je gaat zitten. (Je bent weer veel te vroeg, maar dat is niet erg. Hier kun je altijd snel naar binnen.)
De meneer die een foto van je longen maakt, heeft wel erg felgroene Crocs onder zijn witte pak. Het gaat allemaal heel snel.
In het kleine wachtzaaltje L zitten na een tijdje veel mensen. Een verpleegster – die waarschijnlijk nog de Eerste Wereldoorlog meemaakte, te horen aan haar stem – roept je achternaam. Je springt op, altijd bang dat je niet snel genoeg zult reageren op stemmen van verpleegsters. Er blijkt nog een man te zijn met dezelfde achternaam. De verpleegster roept nog enkele dingen, en brengt je het halfduistere lokaal binnen. De dokter daar schuift met een ding vol gel over je buik. (Eigenlijk vind je het wel een beetje fijn, zelfs.) Als je opstaat, blijkt andermaal dat – hoeveel papier je ook gebruikt – er altijd wel een klieder van die gel op je rug blijft hangen.
Daarna zit je in de lange smalle wachtzaal. (Dit is de plek om een beetje zenuwachtig te worden, wat dan ook steeds gebeurt. Als je hier zit, komt het altijd weer allemaal terug, even…)
Er zijn nu ook televisieschermen in de wachtzaal. Iemand ziet de afstandsbediening, en zoekt een muziekzender, om “wat meer ambiance te brengen hier”. Je bent niet helemaal overtuigd.
Iemand noemt je naam. Je springt op, bang dat je niet snel genoeg binnen zult zijn. De jonge man begint alles uit te leggen. De resultaten van alle onderzoeken. Hij neemt zijn tijd, je doet je best om alle vragen te stellen die je je had voorgenomen.
(Dat iets dat in je hoofd zweefde, het wordt bevestigd. Het drukt op je, ergens in je hoofd.)
Je had het dus goed gehoord, de vorige week, toen je half verdoofd op die tafel lag. Ze hebben drie dingetjes uit je lijf geknipt. De aard van die dingetjes is dat ze gevaarlijk zouden kunnen worden als ze daar lang blijven zitten. (Sommige dingetjes kunnen ook helemaal onschuldig zijn, deze dus niet.) (Dingetjes zijn poliepen in dit geval.) En de oorzaak van al die toestanden, zoveel jaar geleden, die is nog steeds niet bekend. Het is niet de erfelijke afwijking die ze hadden verwacht, maar het is waarschijnlijk wel een erfelijke afwijking. (“Heeft u kinderen, meneer?” Je hoort jezelf zeggen: jammer genoeg niet, meneer. Had dat in dit geval moeten zijn: gelukkig genoeg niet, meneer?) En nog allerlei andere dingen.
(In je hoofd schuift een sluier naar beneden, heel voorzichtig.)
Ze zeggen dat alles eigenlijk goed is, denk je. Op dit moment is alles goed. Je bent niet ziek. Ze antwoorden op al je vragen, leggen ook de dingen uit die ze niet weten. Statistisch gezien moet het mogelijk zijn te voorkomen dat je weer ziek zult worden. Wat eigenlijk goed nieuws is, denk je.
(De sluier schuift verder.)
Je zit weer in de wachtzaal, meer een wachtgang eigenlijk. Je moet moeite doen om je tranen in te houden. Het valt je nu nog meer op dat zowat iedereen hier een pak ouder is dan jij bent.
De twee verpleegsters in het kleine hokje roepen je binnen. Je kent hen nog van vorig jaar. Ze zijn altijd zo opgewekt, nu ook. Ze nemen je bloed, en maken de afspraak voor volgend jaar.
Je vertrekt, loopt door de lange gangen. De tranen komen voorzichtig.
Terwijl je weg fietst, lopen de tranen over je wangen. Bergen zijn gemaakt om naar beneden te fietsen, dat zou je jezelf kunnen wijsmaken, denk je.
(Je innerlijke hoofd zit nu helemaal achter die sluier.)
Onderweg krijg je een beeld van een monster, een watermonster. Misschien dacht je vroeger soms toch nog dat wat gebeurd is, gebeurde, en daarmee ook voorbij was. Nu zie je dat watermonster heel scherp voor je. Het kwam toen naar boven, en ze hebben toen die kop eraf gehakt. Nu denk je: het monster is nog daar, daar in het water, en het zal er altijd zijn. Je kunt, en je zult de nodige dingen doen die moeten kunnen voorkomen dat het monster zijn hoofd weer boven water steekt. Maar het is nog daar, daar in het water, en het zal daar altijd zijn. Raar dat je dat nu pas zo scherp ziet. Er is in wezen niets veranderd aan jouw lijf, en toch.
(Je kunt gelukkig lang naar beneden fietsen.)
Je komt weer thuis, en je weet het eigenlijk even niet meer. Hoe het moet, jij.
En straks zul je, zoals elk jaar, voor jezelf een cadeautje gaan kopen. Omdat je nog in het leven bent, en er nog wel even zult blijven, normaal gezien.
(Misschien gaat die sluier straks wel weer vanzelf weg. Waarschijnlijk wel.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten