Het gaat al een hele tijd met je mee. Het doosje.
Je vader maakte het doosje. Je vulpen zit erin, naast potloden, een balpen, een stift, een gom, een slijper, usb-stick, kleine plakbriefjes en een kaartje. En sinds kort ook een klein Boeddhabeeldje.
Het doosje gaat altijd met je mee. Het is als een ankerpunt in een woelige wereld. Je kunt het even aanraken, en je bent weer ergens. Nooit nergens.
Het doosje zorgt voor verhalen. Het staat daar altijd voor je in vergaderingen. En zo vaak al spraken mensen je er over aan. Het heeft blijkbaar iets van een mysterie.
Volgens sommigen is het iets dat hoort bij een andere tijd. Iets van toen. Bij uitbreiding ben jij dus ook van toen, waarschijnlijk. Het deert je niet. Iets van jou mag best van toen zijn. Zo is het gemakkelijker in het nu te zijn.
De combinatie van het doosje met je grote zwarte agenda, geheel analoog enkel op papier, dat maakt je nog ouderwetser, bij sommigen.
Het kan ook erg handig zijn, voor allerlei toepassingen. Met stip genoteerd: iets om onder de beamer te zetten (al dan niet in combinatie met de agenda).
Het is ook mogelijk het doosje dicht te laten en het Boeddhabeeldje op het doosje te zetten. Dan staat het daar een beetje verloren. Het is wel een fijn gevoel, om tijdens een vergadering die iets te veel lijkt op een woelige wereld even naar dat beeldje op dat doosje te kijken. Denken aan de ogen van je mooie geliefde doet het ook goed. De combinatie van het beeldje en de ogen zorgt ervoor dat mensen je zeggen, ondanks de woelige wereld, dat je zo lijkt te stralen. (Al zal zij dat niet graag horen.)
Ooit begon het slotje een beetje los te komen. Dat was een moeilijke vaststelling. Het was je vader die het doosje maakte. En hij was toen al een tijdje dood. Het was alsof je een drempel over moest om in de kelder, zijn kelder, de kleine nageltjes te zoeken om het slotje weer vast te maken. Je deed het heel voorzichtig. En sindsdien is het goed gebleven. Soms ben je bang dat het weer los zal komen, maar daar denk je liever niet aan.
Het doosje is trouw. Het doosje bewaart al je geheimen. Al je angsten, al je verlangens, al je twijfels, al je aarzelende verhalen, al je verlegen uitingen van liefde, ze kwamen allemaal de wereld in, via woorden, geschreven met de pen die huist in het doosje. De ontvangsters van die woorden (het waren allemaal vrouwen, denk je) zijn dus eigenlijk ook verbonden met het doosje.
Het doosje heeft zelf wel iets van dat Boeddhabeeldje. Het is rustig in zichzelf, heeft vrede met zichzelf. Het is al lang voorbij elke vorm van ego, zal nooit een ander gebruiken om een eigen leegte te vullen. Door gewoon te zijn kan het het lijden van anderen verminderen.
Soms wordt het doosje geweld aangedaan, of toch een beetje.
Zo was het de vorige dag. Je was op weg naar een lezing. Over handel en duurzame ontwikkeling. In de koninklijke bibliotheek. Die naam alleen al doet je telkens iets, al weet je niet wat.
Bezoekers moesten binnengaan via de zijingang. Voorbij de schuifdeuren was de onthaaldesk. Er stonden twee veiligheidsmensen, een man en een vrouw. De man was van het pratende type.
En toen gebeurde het. Hij vroeg of hij in je rugzak mocht kijken. Je maakte die netjes open. Hij keek, tussen de papieren, je zakje met boterhammetjes. En vroeg toen: “Mag ik vragen wat er in dat doosje zit?”
Het voelde als een kleine aanranding van je integriteit. Dat iemand zo’n onheuse vraag kon stellen over je doosje, je was er niet op voorbereid.
Je zei: “Mijn pennen.” Terwijl je dat zei, was het alsof je zelf – door de plotse verwarring – niet trouw was aan het doosje. Het woord pennen is immers een meervoud. En eigenlijk heb je maar één vulpen. En ook nog één balpen. Maar er is toch een hiërarchisch verschil tussen de twee. Pennen leek te suggereren, voor jou, dat je twee vulpennen zou hebben. En dat zou door de vulpen in kwestie als een vorm van afwijzing kunnen worden geïnterpreteerd. Waarna die vulpen jou zou kunnen vragen of je een minnares zou hebben, een vulpen in een ander doosje, ergens.
Dat was dus niet het geval. Het kwam door die veiligheidsman. Je vroeg, beleefd als je bent, of je het doosje moest openen. Dat hoefde helemaal niet, zei hij. Hij wou niet in je privacy binnendringen. Hij voegde er nog iets aan toe: “Ik geloof u op uw woord dat er geen semtex in dat doosje zit.” Een koude rilling ging over je rug. Nog los van het feit dat je zelf niets gezegd had in die zin, was het een schokkende veronderstelling, dat je nog maar zou kunnen overwegen om je doosje op te offeren voor iets als een bom.
Je was daar samen met een vriendin, op weg naar die lezing. Jullie waren blijkbaar de eerste bezoekers, goed op tijd, zoals altijd. De man begon daarop heel uitgebreid te vertellen over zijn vrouw, die blijkbaar ook overal veel te vroeg komt. En dat hij daar al 31 jaar mee getrouwd was. “Met dezelfde!” En nog allerlei andere details.
Je wou nog iets zeggen over dat het niet nodig was dat hij ons ongevraagd, we hoefden het niet te weten, liet binnendringen in zijn privacy. Maar je liet het maar zo.
Je nam de lift naar boven. Even haalde je het doosje uit je rugzak, terwijl niemand het zag. Voorzichtig hield je het in je warme handen. Die handen dragen ook verhalen, net als het doosje. En door zo een extra laag verhalen rond het doosje te leggen wou je het beschermen tegen een woelige wereld. En het doosje zei dat het goed was.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten