Gesprekken die we zouden kunnen voeren.
Hoe je dat doet, leven met de randen van een lichaam. De plekken waar je lichaam trager wordt, waar het beschadigd of versleten is. De plekken waar de littekens zijn. En hoe je dat dan doet. Trager leven? Anders leven. En de andere plekken, die dan soms weer soepeler en beweeglijker zijn dan je had verwacht. De plekken die je soms helemaal niet voelt. En hoe dat alles elke dag kan veranderen. En hoe dat niet erg is. Maar hoe kun je weten hoe het later zal zijn, als je groot bent? En wat moet je nu dan doen?
Die ene zin, van die moeder in de film Boyhood. “I just thought there would be more.” Hoe was het voor jezelf? Had je een beeld van wat het zou zijn of worden? Misschien is het beeld verdwenen. Misschien ook niet. Je denkt dat het moment ooit komt, dat moment van ‘nu is het’, ‘nu ben ik er’. En dat komt dus niet. Je denkt alleen op een bepaald moment dat als het er al was, dat je er dan misschien al voorbij bent, of zoiets. Ongemerkt. Die ene zin dus, wat doet die?
Geluk zou kunnen zijn: die paar momenten waarop je voelt dat je vrede hebt met jezelf. En dan het besef dat je dat gevoel aanvaardt. Het zou een mooi gesprek zijn. Wat dat is, die vrede. Hoe die eruit ziet, de ene dag, of de andere dag.
Proberen jezelf naakt te zien, in een spiegel. Niet je lichaam, maar jezelf, zonder je illusies, zonder je vluchtwegen, zonder je gezichten. En dan vertellen wat je dan ziet. (In welk soort lichaam dat dan wel moet, weet je niet meteen.)
Een gesprek met trage woorden, in de stilte. De woorden traag en zorgvuldig uitspreken. Voor een traag en zorgvuldig gesprek. Waarin je ook laat doorsijpelen wat je bijzonder vindt aan die ander. Maar dat dan wel heel traag.
Verhalen over de kinderen. Over het niet weten. Wat is genoeg koesteren? Wat is te veel vasthouden? Wat is te veel loslaten? Hoe je dat doet, iets met veilig? Over het vertrouwen.
Verhalen over de kinderen. Hoe ze van je weg groeien. Hoe ze zelf groeien en laten groeien. Hoe ze dan weer terugkomen. Of misschien wel nooit weg waren.
Verhalen over de kinderen. Die er niet zijn. En hoe je ze kunt laten leven. Die kinderen.
Verhalen over het kind dat je was. En bent.
En de mensen die ineens wegvallen, uit het leven. En hoe je zorgzaam wilt zijn voor wie er nog in het leven is. Dat je je er soms voor schaamt, en dat je het niet doet, meestal toch niet: al wie je graag ziet opbellen. Horen hoe het met hen gaat. En willen vragen: gaat het echt wel goed met jou? En willen zeggen: je weet toch dat ik je graag zie? (Waarna ze meestal zeggen dat dat heel erg duidelijk is.) En wat je doet met die onrust.
De rusteloosheid die je soms overvalt. Midden in een nacht. Ergens in de dag. En wat die je zou willen zeggen.
Of je iets hebt geleerd van de liefde. Wat je vertrouwt, en wat niet meer.
En af en toe iets over de sporen van de ziekte. Hoe ze je doorwaadbaar hebben gemaakt.
Het falen en het verlangen. En hoe ze elkaar raken.
Vertellen hoe de ander beweegt. Waar de evenwichten zitten in haar of zijn lichaam. Of niet. Welke bewegingen je herkende bij een zus of broer, waardoor je het ineens zag. Wat je niet herkende bij een zus of broer. Hoe open die beweging is, hoe gesloten. Waar de kwetsbare plekken zijn, zonder verdediging. Waar de plekken veranderen. Hoe het lichaam samenvalt met zichzelf, of net niet.
De verhalen die je opspaart voor de nacht.
Hoe je kunt blijven bij wat je niet wilt verliezen, en hoe je tegelijk verder kunt gaan.
Vertellen wat je ziet in je hoofd als je de Goldbergvariaties hoort. Vertellen waarom die tranen.
Die droom vertellen die je niet wilde vertellen.
Proberen te vertellen wat het zou zijn, geheeld worden.
En ook iets over de woorden.
En al het andere.
Altijd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten