En je dacht. Iets ingewikkeld. Of niet, misschien. Iets dat niet voor de woorden is. Of net ervoor nog. Iets over dicht bij je waarden blijven leven. Niet het andere doen, waardoor jij uiteindelijk ook het lijden zou hebben. Of zoiets. (Die boeddhisten kunnen dat waarschijnlijk allemaal beter uitleggen.) Jij ziet het wel, in je lichaam, in je hoofd. Je voelt het, onder je huid, waar ze zijn, die waarden.
En je dacht. Bij het observeren van jezelf. Je ziet het gebeuren. Iets. En je bent er niet echt trots op. Misschien had je het anders moeten doen, kunnen doen. Maar je ziet ook welke laag het raakt, ergens diep in jou. Een plotse doorslag naar een grondlaag. Of een pijnscheut in je ellenboog. Daar waar je eenzaam bent. Je ziet het, als een waarnemer. Nadien. Misschien is weten genoeg.
En je dacht. Nog voor je moest vertrekken voor weer eens een avond weg. Dat je zomaar zou kunnen gaan zitten en een traan worden. Je begreep niet zo goed waarom. Een of ander na-ijleffect. Ongetwijfeld.
En je dacht. Hoe je probeerde soepel te zijn. Als in staat tot zomaar meewapperen met een bries. En je keek naar jezelf. Hoe het was, hoe het veranderde.
En je dacht. Dat je niet wist hoe het komt dat je vaak in die paar vingers minder gevoel hebt. Dat het aan je nek zou kunnen liggen. En even dacht je aan de handen van je vader.
En je dacht. Napratend in de nacht. Het is goed, en bijzonder, als iemand je ziet. Het gezien heeft, dat ene moment.
En je dacht. Dat het vroeg was. Die wekkerradio om zes uur ’s ochtends op een zaterdag. Dat je nog niet weg wou uit die droom. Dat je lichaam nog haperde. Dat het water in de douche zo lekker heel warm was, en dat je langer wilde blijven staan. Dat ergens onderweg later je lichaam wel terug met jezelf zou samenvallen.
En je dacht. In de trein. Een vroege ochtend, nog steeds. Dat je misschien een brief wou schrijven. Je keek naar het blad. Waar de woorden zouden komen. Waar je de woorden zou herkennen, eens ze er zouden staan.
En je dacht. Dat je nog niet helemaal zeker wist of je het zou durven. Wat je je voorgenomen had. Op weg naar waar je zou gaan vertellen. Ze hadden gevraagd dat je zou vertellen. Of je het zou durven, oud zijn, om terug te kunnen kijken naar hoe je jong was, om te kunnen vertellen aan jongeren.
En je dacht. Thuis nog. Dat je de gedachte moest toelaten in je hoofd dat zij, die jongeren, jouw kinderen zouden kunnen zijn. Niet zij in het echt natuurlijk. Maar als het ware. Die stap in je hoofd moest je kunnen zetten om te vertellen wat je wilde vertellen. Dacht je.
En je dacht. Toen je daar zat. Toen ze allemaal klaar waren om naar je te luisteren. Wat een eer het is, om zomaar te mogen vertellen. Het maakte je verlegen en nederig. En heel dankbaar.
En je dacht. Tijdens je verhaal. Kijk naar hen, en denk: dit zouden mijn kinderen kunnen zijn. En het maakte je weker dan week. Maar het was goed, op een manier die je niet uit zou kunnen leggen. Alsof je een cirkel rond kon maken, na zoveel jaar.
En je dacht. Dat je wou dat Julia dat kon zien. (En je wist dat het zo was.)
En je dacht. Dat je nadien even wou verdwijnen, in het ritme van de trein. Hij stopte bijna overal, en het was goed.
En je dacht. Dat het bijzonder was om even daarna nog eens te mogen vertellen. En dat het bijzonder is, zo dacht je veel later nog, dat je soms mensen kunt doen lachen. Wat je nog altijd verbaast, dat dat lukt, zomaar. Alsof je zou zeggen: kijk daar, daar is een zonsverduistering, zomaar in het niets. En dat mensen zeggen: ja, we zien het.
En je dacht. Dat het goed was om weer thuis te komen. Dat het goed was om weer thuis te komen. Dat het goed was om weer thuis te komen. Dat het goed was dat je die zin zomaar kon herhalen voor jezelf.
En je dacht. Dat je iets in die handen had gezien.
En je dacht. Die muziek zal ze mooi vinden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten