20 augustus 2017

De tijd krijgen

Wat een mooie namiddag, denk je. Hoe de dingen in elkaar passen. Hoe vanzelfsprekend het lijkt. En misschien wel is.

Dat jurkje staat jou goed, kijk maar. Bij dat jurkje zou je je haar best zo doen. En die kleur staat wel bij jou. (Je hoort het jezelf zeggen.)

En zo door de straat lopen.

Het is zo raar dat je ’s avonds ineens weg moet gaan.

Het heeft iets met tijd te maken, met de tijd.

Ergens in de nacht lig je wakker. Beelden komen in vertraging. Het eiland in de nacht ontroert je.

Een beetje wrakkig nog de ochtend.

Tussen de boodschappen en de andere dingen door heb je nog klussen te doen, verslagen te maken, en zo. En je zou eigenlijk graag de tijd voelen. En je lichaam is eigenlijk te moe, en een beetje in de war, ook.

Op weg naar de begrafenis. Je rijdt traag.

In de kerk ga je opzij zitten. Je denkt dat er nog wel veel mensen zullen komen. Die mensen die komen zullen wel allemaal familie of dichtere vrienden of zo zijn, en zullen dus zeker graag in het midden zitten. Net voor de dienst begint is dat ene plekje aan de rand van het midden nog altijd open. Je gaat er toch maar zitten, en bent blij dat je er dichter bij bent.

Je hoort een verhaal dat je erg raakt. Ze vertelt over de negen maanden die ze extra kreeg. En je bent blij voor haar.

Een dierbare vriendin gaat naar de microfoon. Je bent er ook een beetje voor haar. Je weet en voelt hoeveel verdriet ze heeft. Je tranen zijn voor haar.

Buiten zie je iemand die zo lang geleden heel erg belangrijk was in je leven. Hij komt naar je toe en vraagt of je hem nog kent. Natuurlijk. Je bent een beetje verlegen, nog altijd. Je probeert zo spontaan mogelijk te zeggen dat je nog steeds heel erg dankbaar bent voor wat hij voor je deed. (Nadien vraag je je af of je het wel duidelijk genoeg hebt gezegd.) Iets met de tijd.

Je begint aan de verslagen. Het klopt niet helemaal met wat je lijf zegt en vraagt.

Je vertrekt naar die andere stad.

Je buik zit in een andere tijd. Of jij zit in de verkeerde, dat zal het zijn. (Je weet al wat er zou kunnen gebeuren.)

De reis bevestigt iets.

Je loopt rond op het terrein. Overal zijn mensen aan het dansen. Het is heerlijk om hen te zien. Een stukje van je is moe. Een ander stukje zou willen meedansen. Je denkt aan iemand. (En net dan komt ze naar je toe, zo ongeveer.)

Waar je voor kwam. Je zit vooraan om het stuk te zien. De twee vrouwen bewegen over het zwarte vlak. Ze dansen. De tranen overmensen je. (Eigenlijk zijn er te veel mensen rondom jou, denk je. En eigenlijk moet iedereen stil zijn. En eigenlijk mag er niemand een sigaret roken, of te vroeg klappen. En eigenlijk mag niemand iets negatiefs denken over haar.) Je bent trots op haar.

Je gaat het haar nog even zeggen, en dan verdwijn je.

Buikmachteloosheid.

Na middernacht is het weer beter. (Je moet de tijd nemen.)

De volgende ochtend is het weer vroeg.

In de trein. (En je zou zoveel aan iemand willen vertellen, en zo.)

Die treinrit op zondagochtend is de tijd voor een hele weekendkrant. (En je weet weer waarom je die ene weekendkrant altijd op zaterdag en die andere op zondag wilt lezen.)

(Weer een beeld over samen de krant zitten lezen.)

De meneer van de bus laat de zingende kinderen in zijn bus komen. Ze lopen door de gang om geldstukjes op te halen.

Je ziet iets van het dorp, weer.

Een mooi bezoek. Trage verhalen. Je hoort jezelf zeggen dat je gelukkig bent.

(In de bus denk je een beetje rusteloos aan iemand, het is alsof je te ver weg bent.)

In de trein. Je leest het boek uit waarin je de vorige dag begonnen was. Iets van je zou willen dat de andere mensen in de trein alleen maar stil zouden zijn.

Op weg naar huis zie je de wielrenners nog.

Het verslag moet nog af.

Na het eten kun je eindelijk de keuken weer opruimen. Iets valt terug in de juiste plooi.

Straks zijn alleen de verhalen er nog, en de tijd voor de verhalen.

Geen opmerkingen: