09 september 2020

Kijken naar de wind


Daar buiten, aan de andere kant van het raam, zie je de wind.

Of eigenlijk zie je de boom, die de wind ontvangt.

Wat zouden de takken nu denken?

Misschien zijn ze een beetje moe van de dag. Of gewoon blij dat het stil begint te worden.

Kijk maar naar mij. Misschien denken ze dat. Kijk maar traag naar mij.

Ze praten met de varens, hier aan de binnenkant van het raam. Dat weet je. Je mag het eigenlijk niet verder vertellen. Het is iets tussen hen.

Vanavond houden de takken daarbuiten ook van de fado die je hier aan de binnenkant hoort. Dat weet je.

De wind houdt wel van een beetje weerstand. Zo kan de wind zichzelf voelen.

De wind lijkt misschien zo grenzeloos, zo vloeibaar. Maar het is niet zo, niet echt.

De wind houdt ook van de boom, en de takken. De armen van de boom.

Ik ben hier, zegt de boom, en ik blijf hier. Kom maar, wind.

Het lijkt misschien anders, maar als wind kun je dus ook verlangen naar een boom waar je een beetje tegenaan kunt waaien.

Je kijkt naar de wind, die het nu heel zachtjes aan doet.

Je mag ook heel zacht en traag zijn, zou je aan de wind willen zeggen.

Soms weet je niet goed of je het goede doet, zult doen, of je zult zijn wie je zou willen zijn. Misschien vindt de wind dat niet zo erg.

Soms zou je, om te beginnen, willen vragen of je ook een stille plek mag zijn, waar de wind zich mag neerleggen.

Je overlegt er even over met de varens. Ze glimlachen, en doen iets dat zou kunnen lijken op met hun ogen rollen.

De varens weten ook dat er mensen zijn met wie je praat, de hele dag door. Op afstand. Misschien horen ze het wel.

De wind glimlacht.

Soms is het zo, dat de pijn zindert in je rug, tot in je vingers. Ze komt en ze gaat.

Het is niet zo erg. De fado blijft gewoon.

Je kijkt naar je handen. Ze weten iets.

Misschien praten je handen soms met de varens, zonder dat je dat weet.

Je vraagt het even aan de wind. De wind kijkt je met iets veelzeggends aan.

Ook de wind weet veel.

Soms denk je ergens in het midden van de nacht aan de wind. En ook wel aan de nacht.

De nacht, de boom en de wind, ze waken over je. Misschien wel.

Je dacht nog iets, eerder in de dag, nog niet in de nacht. Over wie je zou willen kunnen beschermen.

Ook iets over de kinderen.

Misschien moet je stil beginnen. Niet wetend wie je bent. Misschien vraagt de wind, de boom, zich dat ook wel eens af.

De wind praat niet zo vaak over het verdriet. De wind lijkt zich misschien gemakkelijk bloot te geven, maar het is niet zo. Je moet wachten, en kijken.

De varens staan dan wel een kamer verder, maar ze kunnen ook in je dromen kijken.

Je zou iets willen zeggen, denk je. Aan de wind. Misschien weet de wind het al, dat wat jij nog niet weet.

En zo valt de avond. (Dat vallen heb je nooit erg goed begrepen.) De avond maakt zich klaar om de nacht te ontvangen.

Voor wie wil je er zijn, ook dat was een gedachte, in de dag.

De wind beweegt de takken. Of is het omgekeerd?

Dat je dat nooit echt zult weten, het troost.

Geen opmerkingen: