Soms verlang je naar rustig en netjes alle dingen naast elkaar leggen. Het ene heel rustig doen, tot het klaar is. Even niets. Het andere, traag, met de tijd die het vraagt. En alles mooi naast elkaar leggen. (Misschien kun je er dan zelf ook nog naast gaan liggen. Of iets anders dat even onwild is.)
Soms lijkt dat net niet te lukken, net. (Zoals bij de meeste andere mensen waarschijnlijk, wat toch ook een troost zou kunnen zijn.)
Een beetje puzzelen nog aan die les die je gaat geven. Een beeldje erin hier, een zinnetje daar. Nog even er doorheen lopen, om het ritme te voelen. (Klaar, je kunt weer naar huis gaan.)
(Verdwijnen in de trein.)
Weer een aflevering van die mooie serie. Het is mooi, en het doet pijn. Maar ze zijn zo goed, die acteurs. (Je blijft weer met enkele verloren tranen achter.)
Een andere dag. Zomaar iemand tegenkomen, op een roltrap die niet beweegt.
Je bent op weg naar de hogeschool, voor je les. Stappen over de leien, en tegelijk boterhammetjes eten. Het is enigszins suboptimaal qua elegantie. Maar de zon schijnt, en mooie mensen fietsen zomaar voorbij.
Ze zitten aan de tafels en luisteren naar je verhaal. Je zou hen allemaal een beetje dichtbij willen halen. Je kijkt naar hun ogen, ze bewegen mee met wat je zegt, zo lijkt het soms wel. (Je denkt aan je handen.)
(In de trein terug beweegt er ergens in je lichaam iets, een stukje dat je binnen enkele dagen moet schrijven. Je probeert het onderwerp dat daar sluimert een beetje weg te duwen. Je weet dat dat geen zin heeft.)
Je denkt aan iemand. Dat wat je haar wou geven, het is bevestigd. Het voelt goed.
Je hebt nog die andere les voor te bereiden, voor de volgende dag. Schuiven met beeldjes, nog een beetje ballast eruit. Enkele nieuwe plaatjes. Nog eens oefenen met het ritme, het tijdschema in je hoofd. (Je kunt het neerleggen, het is tijd voor de avond.)
(Mensen wandelen rond in je droom.)
Een andere dag. De les laat zich niet openen. (Je roept tegen het scherm.) Na een kwartier hebben de zoemende goden de sessie geopend. Als een uitgesteld ritueel. De cursisten laten je een voor een weten dat ze eigenlijk die module al eerder gevolgd hebben. Ze druppelen langzaam weg, tot je met jezelf overblijft. Weliswaar in een fysieke vorm. I and I.
Een gesprek, ergens naast een groot gebouw. (Je denkt aan een verhaal over kinderen. Eigenlijk zou je liever alleen maar over kinderen praten, maar daarover zou het gesprek niet gaan.)
Je krijgt iets te horen dat je droef maakt. (Je handen zijn machteloos, andermaal.)
Je leest een bericht. Het maakt je verdrietig, een beetje. Je zou iemand willen wiegen, zachtjes, en traag.
(Ergens in de nacht. Het onderwerp voor je stukje woelt, laat zich maar een beetje zien. Je ziet nog geen weg, nog geen woorden, alleen dat ene beeld. Je verschuift het wachten naar de dag die na de nacht zal komen. Wat ook wel een goed idee is, slaapgewijs.)
De dag. De vergadering drijft rustig verder. De dingen die je te doen hebt. En er is nog die plek, die je nog maar een beetje kunt aanraken, waarin dat stukje zich zal laten schrijven.
Je loopt naar huis, de zinnen en beelden beginnen ineens te stromen. Ze dansen door je hoofd.
(Je hebt straks nog een vergadering in die andere stad. En je zou ook rustig willen schrijven aan de tekst, tot die zich neerlegt. Het is sowieso een tekst die wringt, die zichzelf nog zoekt, zoals steeds eigenlijk wel. Uiteindelijk spreek je met jezelf af dat je in de trein verder zult schrijven, wat je nooit doet, met zo’n woordmachine in de trein zitten. De trein is voor boeken. Maar je wilt er ook wel zijn voor die mensen die voor het eerst komen.)
Ergens net voor de bestemming is de tekst klaar. Het verwart je een klein beetje, maar het is goed zo. Je verzendt de tekst. (Gelukkig moet je zelf nooit af zijn.)
Mooie mensen tijdens de vergadering, ze ontroeren je. (Het is goed dat je gekomen bent. Hoe ze er zijn, het maakt iets zachter in je.)
Verhalen over kinderen in de terugtrein. Ze ontroeren je meer dan je kunt zeggen.
(Een korte nacht. Ergens tegen de ochtend komen alle uitgestelde beelden die nog door je lichaam moesten sijpelen.)
Vroeg in de dag, op weg naar even een vergadering, hoog in het gebouw. (Voor het eerst sinds zo lang weer.) Er is blijkbaar iets te doen met een koers of zo.
Bijpraten met iemand die je dierbaar is.
Je loopt nog even langs de winkel. Je bent er helemaal alleen. (Er is blijkbaar iets te doen met een koers, zegt men.)
Tussen het werk door hoor je helikopters boven je hoofd. Wanneer die naderen beginnen mensen een beetje verderop in de straat te roepen.
(Je denkt aan iets van de stroom. De beelden zijn aanraakbaar.)
Rustig verder werken. Af en toe even naar de beelden kijken. Je kent al die straten, je hebt er zelf overal al gefietst. Alleen een heel klein beetje trager. (Je voelt de snelheid alsof je zelf op die fietsen zit. Wat gelukkig niet het geval is. Ook een van de dingen die je gelukkig niet geworden bent. Met een zelfgekozen traagheid een helling afdalen is ook wel fijn, eigenlijk.)
(Je wilt de dingen van de week neerleggen. Ze liggen nu allemaal een beetje naast elkaar. Alles is gelukt, een beetje. Er mag een trage zachtheid zijn, omgeven, gedragen, heel. Alsof die plek er even mag zijn, om klaar te zijn voor de volgende dag.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten