De week dient zich aan als warm. Het idee neemt een klein beetje je adem weg. Al doet de frisse wind op het perron je goed. (Gewoon meedrijven, denk je.)
Gaan eten met de collega’s. Het is al weer zo lang geleden. (Het verwart je, steeds. Je bent graag met hen, de gesprekken zijn mooi. Het eten is lekker. Je weet nooit vooraf wat voor soort buikdag het zal worden. Het zal zich wel laten voelen.)
De wind voelt jou.
Iemand zegt iets. Je lichaam verkrampt. (Niet om dat woord, denk je, het is iets anders. Je zou het niet kunnen uitleggen.) Later krijg je er nog een heel verhaal bovenop. Je leert iets.
Het wordt een lange buikavond. (Het is.)
Een andere dag. Misschien wil je een beetje verdwijnen in het ritme van de dag.
Terug op weg naar huis. Een lang gesprek op straat. Ze wijst je op iets dat je niet zomaar mag zeggen, ze heeft gelijk. Je probeert uit te leggen wat je wilde zeggen, had willen zeggen. (Kleine dingen doen ertoe.) Je wenst haar zoveel.
Die nacht. Ineens veel lawaai. Een alarm. De noodgenerator van het gebouw, net onder jouw appartement, schiet in gang (en zal nog een hele tijd verder draaien). In een stuk van de straat (je ziet niet goed tot hoe ver) is de elektriciteit uitgevallen. (Het is ineens een stuk donkerder buiten.) Iets valt weg. Je weet dat het straks wel weer in orde zal zijn. (Hoe moet het zijn om elke nacht bang te moeten zijn dat er een bom op je huis zal vallen. Nacht na nacht.) Je probeert te ontspannen, je zou toch nog moeten slapen eigenlijk. (Zorgen zijn soms praktisch. Zal de klokradio nog wel op tijd aanspringen straks?) Je wordt weer wakker van stemmen en zwaailichten. De mannen van Fluvius zijn bezig. Ineens is er weer licht op straat. (Is dat altijd zoveel licht?) Ze vertrekken, komen een uur later weer terug. Het is weer stil.
Die ochtend. Je zit een beetje gedeukt aan het ontbijt. Het hoofd van de meneer van het syndicuskantoor duikt ineens op aan je terrasrand. Dat het nu is dat ze een gat komen boren in de gang naast jouw deur. (Je wist het niet, de mail was niet verzonden.) Aan de apparatuur die de boormeneer binnen brengt te zien, zal het een redelijk gigantisch gat worden. Je vertrekt, laat de nog gatloze muur achter.
Je zit klaar aan de grote tafel, voor de dialoog. Je kijkt naar hoe de woorden bewegen, probeert het gesprek netjes te regelen. (Je weet wat je zou zeggen als je in een andere rol zou zitten, het wordt niet gezegd.)
Een andere dag. De halfjaarlijkse afspraak bij de tandarts. Het geluid van het ding in je mond voor het verwijderen van de tandsteen klinkt soms als dat van een meeuw, maar dan met distortion of zoiets.
Je hebt nu alle voorjaarscontroles en –onderzoeken weer gehad, denk je daarna op de fiets. En de resultaten gaan allemaal in dezelfde richting: je leeft nog, het is weer officieel bevestigd.
De fijne vergadering. (Je had alles netjes voorbereid de vorige dagen.) Je bent hier graag, denk je de hele tijd. (Je bent trots, eigenlijk, denk je.) Je ziet dingen bewegen, de hele tijd.
Je bent net op tijd voor je afspraak, na het werk. (Op weg daar naartoe leerde je andermaal iets over venten en auto’s, en hoe vermoeiend ze kunnen zijn, of zoiets.) Iets in het gesprek maakt je verdrietig.
In de trein, op weg naar je avondafspraak. Er is alleen je boek.
Een mooi gesprek. Het ontroert je. Iets over grenzen in je huid, en wat je ermee zou kunnen doen, of misschien ook niet. Wat de tijd doet, en niet doet. De woorden zijn veilig, ze mogen bewegen. Ze begrijpt wat je zegt.
Een andere dag. De mevrouw aan het onthaal is altijd heel blij als ze je ziet. Ze spreekt je bij je voornaam aan.
Je bent gastheer voor de grote groep wetenschappers. Ze nemen plaats in de zaal. (Je neemt wel een keer of zeven de lift, eer ze allemaal boven zijn. De onthaalmevrouw lijkt dat wel prima te vinden.) Het is er warm. Je loopt heen en weer voor water en koffie. (In jouw bureau is het eigenlijk ongeveer even warm.) Nee, je hebt geen magische gaven waarmee je voor hen koelte kunt toveren. Ze vinden het niet erg, zijn dankbaar wanneer ze vertrekken.
Je bent net op tijd voor het etentje. (Stel je voor dat je enkele minuten te laat zou zijn.) Je neemt plaats in het hutje (zo heet het blijkbaar). Ze komen eraan. Het is een beetje schuiven, tot iedereen in het hutje past. (Er is een waarschuwing voor de nog natte verf, op de kussens.) Je leert veel bij over een zangeres die je nog niet kende en die ongetwijfeld ongelooflijk cool is. De bakjes gaan heen en weer. Je kijkt naar de woorden. (Je ziet iets van de tijd.) Iets van een verdriet beweegt, je neemt het met je mee.
Eerst rustig de afwas doen en nog wat opruimen, daarna mag je gaan liggen. De dingen leggen zich neer.
Een andere dag. Op stap met de mannen. Verhalen in de trein. De boekhandel. De tentoonstelling van alle kunstwerkjes. De chocoladetaart, verrassend lekker. Het ontroert je allemaal. In de trein terug spreekt de mevrouw naast je je aan. Ze komt van Los Angeles en zal de volgende dag gaan luisteren naar Bruce Springsteen. Ze volgt hem in Europa voor enkele concerten. Jullie helpen haar met haar koffer en wijzen haar de weg. Ze zegt dat ze de volgende dag tijdens het concert zo hard zal roepen dat jullie het zeker zullen kunnen horen. Zonder twijfel, zeg je.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten