11 juni 2023
Daar waar je niet komt
‘Hoe gaat het met je leven nu?’
‘Oei, dat is een grote vraag. Maar ik denk dat het wel goed gaat. Ik denk dat ik stilaan in mezelf pas, of zoiets.’
‘Was dat dan vroeger nog niet zo?’
‘Het voelt nu alleszins anders, denk ik. Alsof ik meer met mezelf samenval, niet meer op de vlucht. Dat zijn wel grote woorden, maar misschien zijn ze wel goed.’
‘Ik denk dat ik wel begrijp wat je bedoelt. Ook in de zin dat ik zelf vaak niet weet waar ik ben. Dan kijk ik rond, om te zien of ik ergens ben. Het is raar, om soms zonder mezelf te gaan slapen.’
‘Stel je voor dat ik dan gewoon naast je kom zitten, om te wachten. Tot je er weer bent, en dan zou ik stilletjes vertrekken.’
‘Dat is een mooie gedachte.’
‘Het is wel mooi, dat je met het ouder worden ziet dat je toen minder verdwaald was dan je dacht. Dat je nadien wel de weg ziet of zo.’
‘Daar ben ik nog net niet, denk ik. En zie jij dan ook de vader in je? Die er had kunnen zijn, en die er ook al die tijd wel was, heb ik toch altijd gevonden.’
‘Dat blijft een moeilijke vraag. Ik denk dat het een plek geworden is waarvan ik weet dat ze er is, waar ik zelfs ook naartoe kan gaan, soms. Maar eens ik daar ben, kunnen er geen woorden zijn. Soms zien anderen die plek veel beter dan ik ze zelf kan zien. En misschien is dat wel niet zo erg.’
‘Het is helemaal niet moeilijk om dat te zien bij jou. De plek, en je aarzeling.’
‘Ja, stel je voor dat ik ook als vader te veel ruimte zou innemen in de wereld.’
‘Onnozelaar. Zul je dat dan nooit afleren? Waarschijnlijk niet.’
‘Sorry, ik had het niet moeten zeggen. Het is niet nodig. Ik las het nog in een interview in de krant. Die vrouw had het over mensen die het gewoon vanzelfsprekend vinden dat ze er zijn, en hoe raar ze dat nog altijd vond. Ik begreep wel wat ze wou zeggen. Maar het is ondertussen wel heel mooi om te zien welke moeder jij geworden bent. Je hebt het denk ik ook een beetje moeten veroveren.’
‘Ja, dat is wel een goede omschrijving. Het is wel rustig nu, denk ik, dat er een moeder in me woont. Ook al heb ik geen kinderen uit mijn buik.’
‘Ik wou het je vaak kunnen zeggen: blijf nu gewoon even zitten, je bent er al. Ik zag het zo goed bij je, de hele tijd. Je moest gewoon gaan zitten en het op je schoot nemen of zo. Dat wat je al was.’
‘Jij zag het altijd, dat is waar.’
‘Ik denk dat ik soms bang was van de vader die er in mij had kunnen zijn. Wat een vader is, was sowieso al een beetje een soort leeg blad in mij. Je kijkt daarnaar, en ziet een blad dat had kunnen beschreven zijn. Afwezigheid kun je ook zien, op zo’n blad. En dan had ik nog zelf mijn eigen blad moeten toelaten. Hoe had ik mijn kinderen kunnen beschermen? Hoe had ik ervoor kunnen zorgen dat ze helemaal veilig waren? En ik weet wat jij zult zeggen.’
‘Ja, je zou het gedaan hebben, denk ik. En ik weet wat jij nu gaat zeggen. Ik denk dat je mag kijken naar de vader die er nu in je is, kijken naar hoe die het zou gedaan hebben. Meer moet je niet weten, denk ik. Dat is genoeg. De rest mag je open laten.’
‘Dat is wel een mooie gedachte, dankjewel. Je ziet me. En dat is bijzonder.’
‘Het is mooi, dat we deze dingen kunnen zeggen, gewoon. Dat dit blijft.’
‘Misschien zijn wij wel een plek.’
‘Dat wisten we toch al lang.’
‘Ja, eigenlijk wel.’
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten