‘Die vorm hier, daar hou ik wel van.’
‘Ja? Is dat zo? Waarom dan?’
‘Ik weet het niet, het maakt dat ik blijf kijken.’
‘Zou je dat anders niet doen dan?’
‘Nee, dat nu ook weer niet.’
‘Dat dacht ik al. Kijk, dit vind ik ook mooi.’
‘Maar hier zijn wel veel lijnen.’
‘Dat geeft niet. Die lijnen gaan allemaal ergens naartoe.’
‘Maar je weet nooit waar ze beginnen.’
‘Dat is zo. Maar je kunt altijd proberen ze helemaal te volgen. Tot je niet meer kunt, of tot je opnieuw aan het beginpunt uit komt. Of alleszins het punt waar je begonnen was.’
‘En ga je dat nu proberen misschien?’
‘Ik ben al bezig.’
‘Het valt me nu weer op hoe het licht ook steeds de vormen verandert. En als je nu een foto zou maken, met dit licht, dan zou het er op de foto nog anders uit zien.’
‘Waar is je toestel, dan begin ik er meteen aan.’
‘Daar ligt het.’
‘Soms is het alsof de foto’s dingen zien die je nooit kunt zien of gezien hebt.’
‘Ik kan blijven kijken naar sommige foto’s, en het blijft een mysterie. Zoals die foto daar, tegen de muur. Eerst denk je dat je alles ziet, maar hoe langer je kijkt, hoe minder je ziet.’
‘Wie weet wordt dat ook wel zo bij de foto’s die ik nu maak.’
‘Hier lijkt het alsof oude en nieuwe vormen samenkomen, terwijl ze toch bijna even oud zijn.’
‘Misschien ligt dat gewoon aan de wind. Deze is dichter bij de wind dan die.’
‘Misschien moet je in de wind kunnen staan om daarna te voelen hoe het is om uit de wind te zijn.’
‘Misschien heeft het gewoon met dromen te maken, en is die vorm zo opdat die de andere zou kunnen dromen.’
‘Als dat klopt, dan is de ene vorm bijna ingebakken in de andere. Of voorbestemd voor.’
‘Wanneer ik kijk, zoals nu, dan kan ik alleen maar dat denken ja.’
‘En dit heeft iets met terugkeer te maken. Je zou altijd willen terugkeren als je dat ziet.’
‘Ook met je ogen dicht?’
‘Ook met mijn ogen dicht.’
‘Waar zijn dan de echte vormen? In je hoofd?’
‘Nee, in mijn ogen.’
‘Maar hoe weet je dan waar ze beginnen en waar ze eindigen?’
‘Dat weet je niet.’
‘Deze plek trekt me ook aan, steeds weer.’
‘Wat zie je dan?’
‘Eerst lijkt het alsof het niet klopt, alsof er lijnen verkeerd gelegd zijn of zo. Even lijkt het op een zwart gat, waar het licht in verdwijnt. En na een tijd besef je dat het een rustpunt is, waar je steeds even kunt wachten.’
‘Vroeger dacht ik meer dat het een breuk in de vorm was. Maar jij hebt me anders doen kijken denk ik.’
‘Kun je dan door mijn ogen zien?’
‘Heel af en toe, maar het is moeilijk.’
‘Kijk, hiervan wil ik ook een foto maken. Het ziet eruit als een kwetsbare aarzeling.’
‘Die ene lijn? Je zou er ook een vorm van vermoeidheid in kunnen zien.’
‘Dat hangt ervan af waar je de herinnering ziet. Een lijn kan zichzelf vanbinnen of van vanbuiten herinneren.’
‘En hoe zit het dan hiermee?’
‘Hier zijn er geen lijnen.’
‘En als je heel lang kijkt, zouden ze dan wel komen?’
‘Je kunt altijd proberen.’
‘Dat zal ik doen.’
‘Dat is goed.’
‘Ja? Is dat zo? Waarom dan?’
‘Ik weet het niet, het maakt dat ik blijf kijken.’
‘Zou je dat anders niet doen dan?’
‘Nee, dat nu ook weer niet.’
‘Dat dacht ik al. Kijk, dit vind ik ook mooi.’
‘Maar hier zijn wel veel lijnen.’
‘Dat geeft niet. Die lijnen gaan allemaal ergens naartoe.’
‘Maar je weet nooit waar ze beginnen.’
‘Dat is zo. Maar je kunt altijd proberen ze helemaal te volgen. Tot je niet meer kunt, of tot je opnieuw aan het beginpunt uit komt. Of alleszins het punt waar je begonnen was.’
‘En ga je dat nu proberen misschien?’
‘Ik ben al bezig.’
‘Het valt me nu weer op hoe het licht ook steeds de vormen verandert. En als je nu een foto zou maken, met dit licht, dan zou het er op de foto nog anders uit zien.’
‘Waar is je toestel, dan begin ik er meteen aan.’
‘Daar ligt het.’
‘Soms is het alsof de foto’s dingen zien die je nooit kunt zien of gezien hebt.’
‘Ik kan blijven kijken naar sommige foto’s, en het blijft een mysterie. Zoals die foto daar, tegen de muur. Eerst denk je dat je alles ziet, maar hoe langer je kijkt, hoe minder je ziet.’
‘Wie weet wordt dat ook wel zo bij de foto’s die ik nu maak.’
‘Hier lijkt het alsof oude en nieuwe vormen samenkomen, terwijl ze toch bijna even oud zijn.’
‘Misschien ligt dat gewoon aan de wind. Deze is dichter bij de wind dan die.’
‘Misschien moet je in de wind kunnen staan om daarna te voelen hoe het is om uit de wind te zijn.’
‘Misschien heeft het gewoon met dromen te maken, en is die vorm zo opdat die de andere zou kunnen dromen.’
‘Als dat klopt, dan is de ene vorm bijna ingebakken in de andere. Of voorbestemd voor.’
‘Wanneer ik kijk, zoals nu, dan kan ik alleen maar dat denken ja.’
‘En dit heeft iets met terugkeer te maken. Je zou altijd willen terugkeren als je dat ziet.’
‘Ook met je ogen dicht?’
‘Ook met mijn ogen dicht.’
‘Waar zijn dan de echte vormen? In je hoofd?’
‘Nee, in mijn ogen.’
‘Maar hoe weet je dan waar ze beginnen en waar ze eindigen?’
‘Dat weet je niet.’
‘Deze plek trekt me ook aan, steeds weer.’
‘Wat zie je dan?’
‘Eerst lijkt het alsof het niet klopt, alsof er lijnen verkeerd gelegd zijn of zo. Even lijkt het op een zwart gat, waar het licht in verdwijnt. En na een tijd besef je dat het een rustpunt is, waar je steeds even kunt wachten.’
‘Vroeger dacht ik meer dat het een breuk in de vorm was. Maar jij hebt me anders doen kijken denk ik.’
‘Kun je dan door mijn ogen zien?’
‘Heel af en toe, maar het is moeilijk.’
‘Kijk, hiervan wil ik ook een foto maken. Het ziet eruit als een kwetsbare aarzeling.’
‘Die ene lijn? Je zou er ook een vorm van vermoeidheid in kunnen zien.’
‘Dat hangt ervan af waar je de herinnering ziet. Een lijn kan zichzelf vanbinnen of van vanbuiten herinneren.’
‘En hoe zit het dan hiermee?’
‘Hier zijn er geen lijnen.’
‘En als je heel lang kijkt, zouden ze dan wel komen?’
‘Je kunt altijd proberen.’
‘Dat zal ik doen.’
‘Dat is goed.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten