Op weg naar het feest. Door een koud landschap fietsen. Het landschap links van mij laat zich strelen door een zachte mist. Rechts van mij rijden de treinen voorbij. Het is nog net deze kant van het jaar. Zoeken naar het juiste ritme. De twee meisjes voor mij rijden rustig taterend over de hele breedte van het fietspad. Zou ik voorbij gaan, om het voorziene ritme aan te houden? Of zal ik hun gesprek niet verstoren en even rustig achter hen blijven rijden? Waarom eigenlijk niet? Het landschap wordt er alleen mooier van. Er is nog een beetje licht dat zich langzaam terugtrekt. Waar gaat dat licht naartoe? Of er een linie is waar het licht zich achter kan verschuilen zolang dat nodig zou zijn? Straks, aan de andere kant van wat kantelt kan het licht zich weer ontrollen. De verhalen huizen hier ook ergens. Misschien wachten ze in de groeven van de akkers hier. Ze hebben alle tijd.
In dit licht lijken de huizen meer huis te zijn. Uit de ruimte zijn plekken uitgespaard. Omringd door lijnen. Binnen die lijnen kan de warmte vermoed worden. Er is genoeg verwachting daar om naar terug te keren, of om er niet van weg te willen gaan, de koude nacht in. Ogen kijken door het raam naar buiten. Waar de grens is tussen hier en daar is op dit moment niet te betwijfelen.
Het bewegen vergeten. Alsof het een stilstaand vooruitglijden zou zijn. En langzaam alle plekken van het lichaam verkennen. Waar wordt het koud. Waar zijn er spieren die zichzelf los zouden mogen laten. Hoe dit alles te zien is vanuit het landschap. En even is er een niets. Bijna zoals dat ene moment wanneer je in de donkere tunnel onder de weg, ergens in het midden, heel even buiten het bereik valt van het licht achter en voor jou. Heel even in het luchtledige. Heel even niet onderweg naar of vluchtend van.
Er is een gesprek over die ene seconde die aan de tijd zal worden toegevoegd. En waar komt die dan bij? Als je zou gaan liggen in het landschap, dat nu buiten is, ergens tussen de lijnen, en je zou wachten tot er alleen nog jouw adem is, zou die dan heel even stokken om iets toe te voegen? Zou er in dat ene moment een wonderlijk inzicht te betasten zijn? Zou iets in jou aangeraakt worden door de verhalen die anders aan zichzelf genoeg hebben?
Het landschap schrikt op van gekleurd licht en harde knallen. Iets klopt hier niet. Je zou de goedkeuring moeten vragen aan het landschap. Eerst je handen op de aarde leggen. Misschien zelfs je lippen, waarbij je niet kunt zien wie wie beademt. En pas daarna geluid maken.
Als het lawaai voorbij is, zou je de huizen kunnen horen. Ze zoemen zachtjes. Ze houden zichzelf bij elkaar en koesteren hun uit de ruimte zijn.
Aan de andere kant. Er is iets gekanteld. Al liet het zich niet voelen. Het moet gedacht worden.
Het feest is voorbij. De beweging trekt zich weer op gang. Er rijden geen meisjes voor mij op het fietspad. De mist omarmt me. Het landschap fluistert de woorden in mijn oor die alleen voor mij bestemd zijn. Er is een huis dat op me wacht. Of dat zo is, weet je nooit. Het zou een kwestie van geloof kunnen zijn. Iets van wit heeft zich neergelaten op de aarde. De wielen draaien behoedzaam. Tot aan de deur. Alles lijkt nog hier. Zou de sleutel ineens niet meer passen? Zou de rest van het huis zich van de gevel bevrijd hebben? Even wachten voor de sleutel traag wordt omgedraaid. Alles is er nog.
1 opmerking:
.
"Alles is er nog."
En na zo'n statement en het nieuwe jaar, overrompelt mij een vraag:
"Hoelang nog?".
Ik wens je nog veel tijd
en woorden, Jan.
Een reactie posten