10 juli 2010

Verlangkaart

Het hoort bij een periode van vakantie, blijkbaar, telkens weer. Een lichte onrust. Ineens is het alsof iedereen weg gaat. Ergens naartoe. Weg van hier. Ook al zijn ze daarom niet dicht hier, je kunt hen denken, net daarvoor nog. Je kunt je ogen sluiten, en de kaart in je hoofd worden. Je kunt iedereen zien op die kaart. Wie is waar. En zodra wie je zocht op de kaart is gevonden, komt een voorzichtige rust in je richting. Alsof je even niet verdwaald bent. Alsof je even oriëntatiepunten zou hebben. Als die daar is, en die is daar, en die is daar, dan zou ik wel eens hier kunnen zijn, misschien. Tot ze dan weer weg gaan. In alle richtingen, weg van hier. En naarmate zij verder weg zijn, ben jij iets minder hier, ook al beweeg je niet. De kaart is veranderd. Je neemt even je kompas in de hand, zet je lichaam op het kruispunt van de windstreken, en kunt zo zien waar die ander zou moeten zijn. Het is een andere kaart, dichter bij vermoeden dan bij zien. En terwijl gaat de tijd verder. Je leert om anders te ademen.

En alles wat je niet zegt. Soms is het niet erg. Soms is het genoeg om te weten wat niet is gehoord. Soms hoop je dat het toch zal gehoord worden.

Waarvan zou je weg willen, als je weg zou willen van hier? Wat zou je willen achterlaten, voor even dan toch? Je zegt iets over dat wat je zoekt enkel in jezelf kan rusten, waardoor je dus vooral niet weg mag gaan. Je zou moeten wachten. Tot het vanzelf naar je toe komt, waarna je niet meer weg wilt. Het wachten kan lang duren. Om te oefenen stel je je het toch voor. Je gaat zelf bewegen op de kaart.

Zou je moeten weten waar je thuis bent om weg te kunnen gaan?

Stel dat je mensen van je kaart naar je toe zou kunnen halen, naar hier dus, wat zou je dan doen? Wat zou je zeggen, wat zou je vragen?

Soms ga je kleiner bewegen. Wil je sneller weer terug. In kleinere cirkels rondom hier.

Je ziet jezelf op een foto staan, en schrikt hevig. Het moet een andere jij zijn die op de kaart van anderen staat. Die andere jij zou dichter bij het beeld moeten staan dat je vermoedt in je hoofd. Zodat er minder falen overblijft.

En heel even denk je: laten we alle verhalen opnieuw vertellen, eindeloos lang, een zomer lang. De verhalen rusten in dezelfde kaart, ze hebben zich teruggetrokken in de bodem. Je kunt ze ruiken, bijna betasten.

Dat er dringend iets over schoonheid moet gezegd worden. Ook dat besef je. De schoonheid mag niet te lang onaangeroerd blijven.

Misschien moet je overgaan tot het schrijven van lange brieven. Met een teder handschrift, als dat in je bereik zou liggen. Om ze dan heel voorzichtig uit handen te geven aan de postbus. Om daarna in je hoofd te volgen waar ze naartoe gaan. Je ziet hoe ze onderweg zijn. Ze komen dichter bij hun doel. Misschien wordt pas na aankomst beseft dat ze verlangd werden. Misschien is dat een andere vorm van thuiskomen.

Je betast de kaart. Heel voorzichtig. Je legt de kaart heel zachtjes neer en bedekt ze met het einde van de dag. Misschien zullen je dromen er anders over beslissen, ongehinderd door de zwaartekracht van het verlangen. Alles is goed.

Geen opmerkingen: