‘Is het goed zo? Ben je nog hier?’
‘Ja, het is goed zo, heel goed. Ik ben er nog. Genoeg toch.’
‘Ik vond het wel heel bijzonder.’
‘Het was goed, je hebt heel goed geluisterd, als ik dat zo mag zeggen.’
‘Dat was de bedoeling.’
‘Je hoeft niet al te veel schrik te hebben.’
‘Ik wil denk ik altijd eerst veel luisteren. En heel goed kijken. En daarna verandert dat dan wel, heel langzaam.’
‘Misschien ben je wel te bang om iets fout te doen. Dat hoeft niet.’
‘Waarschijnlijk heb je wel gelijk, maar ik kan het niet anders, denk ik.’
‘Het is wel ontroerend eigenlijk. Het is alsof je heel traag dichterbij komt, nauwelijks merkbaar.’
‘Ja? Zo wil ik het ook, dat is goed dan.’
‘Ik had het eigenlijk ook zo verwacht. Jij niet dan?’
‘Ik weet het niet. Misschien ben ik te onzeker.’
‘Dat hoeft niet.’
‘Dank je. Hoor je dat? Het geluid van de regen.’
‘Ik ben blij dat we binnen zijn.’
‘Ik moet nu ineens denken aan hoe ik vroeger als kind soms in de auto van mijn moeder ging zitten als het regende. Om het geluid van de regen te horen op het dak.’
‘En was dat dan bijzonder?’
‘Ja, al kan ik niet zo goed uitleggen waarom. Het was iets van zo dicht mogelijk bij de regen komen, en toch ook beschermd zijn of zo.’
‘En hoe is het nu dan?’
‘Nu is een geruststellend geluid. Zo van: het is goed dat jullie daar zijn, hier buiten gaat alles gewoon door.’
‘Ik herinner me nog hoe ik ooit in een geweldige bui terechtkwam. Eerst begon ik harder te fietsen, om sneller thuis te zijn. Tot ik ineens dacht dat het misschien wel beter was om rustig door te fietsen, en de regen zijn werk te laten doen. Toen ik thuiskwam was het alsof ik zelfs onder mijn huid nat was. Maar het had wel deugd gedaan op een of andere manier.’
‘Je ogen zijn anders nu dan vanmorgen.’
‘Ja? Is dat zo?’
‘Ze zijn dieper geworden of zo. Dat kan natuurlijk niet, maar zo lijkt het toch.’
‘Misschien voel ik me ook wel zo.’
‘Het is mooi zo, breekbaar.’
‘Jij bent nog altijd een klein beetje afwezig, als ik dat mag zeggen. Of eigenlijk tegelijk heel aanwezig, en ook afwezig. Ik kan het niet uitleggen.’
‘Ik begrijp denk ik wel wat je bedoelt.’
‘Het is niet erg hoor.’
‘Heb jij dat soms ook, dat je een middagdut doet of zo, en dat je van zo ver lijkt te komen als je weer wakker wordt dat het is alsof je ergens in jezelf bent opgesloten. En dat er dan precies een scherm is tussen jou en de dingen?’
‘Soms wel ja. Maar niet na het slapen. Wel soms ineens zo midden in de dag, zonder aanleiding.’
‘Ik heb mezelf aangeleerd erop te vertrouwen dat alles gewoon weer terugkomt, door er niet op te letten. En meestal lukt dat wel.’
‘Bij mij lukt dat nog niet altijd, en dan duurt het echt wel lang af en toe.’
‘Misschien is dat bij iedereen wel zo. Ik ben altijd verbaasd dat mensen dat kunnen, zich zo even laten wegglijden. Zoals op een groot feest tijdens het eten. Zo van die mensen die gewoon even hun ogen kunnen sluiten en wegglijden, en daarna dan weer terugkomen. Ik kan me dat echt niet voorstellen.’
‘Nee, dat zul jij wel niet kunnen.’
‘Ik wil toch altijd de controle houden, denk ik. Kleine dipjes, dat gaat al, maar meer toch niet.’
‘En zou je dat dan willen leren?’
‘Oei, moeilijke vraag. Misschien wel, alleszins het principe.’
‘Veel oefenen, dat moet je doen.’
‘Ja, misschien wel.’
‘Ik heb nog een idee.’
‘Wat dan?’
‘Ik zal het in je oor fluisteren.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten