20 augustus 2011
Iets over de liefde en de eenzaamheid
Zinnen in de krant die je bijblijven. Het overkomt je bijna elke dag wel. Soms ook niet. Soms dwaal je door de krant, op zoek naar een zin die iets doet trillen ergens in jou. Dan zou je een zin willen vinden die je kan doen dromen of dolen door je hoofd. Net zoals je soms door de stad kunt lopen, uitkijkend naar iemand die je verrast, iemand waarbij je een verhaal zou kunnen vermoeden.
Zinnen in de krant. Soms lijkt die krant op een veelheid aan woorden. Soms kun je roepen tegen de krant, door zoveel lelijkheid, zo weinig zinnelijkheid, in de zinnen. Dan denk je: die zin had anders gekund. Zinnen als gemiste kansen op schoonheid.
Tot je de andere zinnen ziet. Ze zijn een plek. Zoals wanneer je door het bos loopt, en ineens ziet: dit is een plek. Bij een plek kun je even wachten. Het lijkt heel even alsof je ergens bent, niet alleen maar onderweg, maar ergens. Het kan je aanzetten tot gedachten. Waar is de grens tussen ergens en nergens? Waar is de grens tussen hier en daar? Ze is er.
Een zin in de krant. Een interview met een filosoof. Over de liefde. Hij stelt dat mensen gevoeliger zijn dan biologisch noodzakelijk. En dan komt het: “De liefde is een afvalproduct van onze sensibiliteit, net als filosofie of de kunst.” In het interview gaat het erover dat we vanaf de puberteit de ouder-kindbinding projecteren op een seksuele partner. Met de ‘love map’ die we ontwikkelden als kind zoeken we naar een partner.
Het woord afvalproduct suggereert echter nog zoveel meer. Het lijkt te wijzen op een toevallig surplus. Het had er ook niet kunnen zijn, als de constructie van de mens ‘efficiënter’ was geweest. Zoals wanneer je een klein beetje te veel chocomousse maakt, enkel en alleen om de kom uit te kunnen likken. Dat afvalproduct had niet echt een ‘nuttige’ functie, zo lijkt het, maar het is er nu eenmaal. De allermooiste dingen van het menszijn zaten dus eigenlijk in de restfractie. Je kon ze ook niet echt sorteren, bij GFT of PMD, ze bleven over, een beetje zielig.
Verder in het interview zegt de filosoof dat de romantische liefde een vorm van zingeving is die de functie van religie heeft overgenomen. Qua promotie, van afvalproduct tot het goddelijke, kan dat tellen. Dat wat ons doet dromen, rusteloos heen en weer draaien ’s nachts in bed, verlangen, dat wat ons hart in tweeën kan splijten, dat wat ons radeloos kan maken, dat wat ons de mooiste zinnen in onszelf kan doen ontdekken, dat was eigenlijk een soort kosmisch toeval. Misschien bestaat toeval niet, misschien is toeval nooit een vergissing. Het is een geweldige troost, voor een mens die eenzaam ronddoolt in een goddeloos universum, te weten dat de liefde je heeft aangeraakt. Misschien als een korst op je knie, na het vallen, een korst die je wel eeuwig moet koesteren, en die je er dus niet af mag pulken.
Een ander interview. Met twee intrigerende actrices. Ze spreken over de personages die ze vertolken in een film. In het verhaal van de film is er veel eenzaamheid, zo blijkt. De ene zegt dat haar vrienden en familie haar kunnen doen vergeten dat ze uiteindelijk, zoals ieder van ons, helemaal alleen staat in het leven. De personages zijn allemaal erg eenzaam, zo merkt de interviewster op. De andere actrice zegt dat ze dat iets minder herkent. “Ik zou zelf af en toe weleens wat eenzamer willen zijn.” Een merkwaardige zin. Misschien wil ze zeggen: ik wil graag meer alleen kunnen zijn, af en toe. Misschien zou ze graag het gevoel van eenzaamheid beter willen kennen, onder meer om die rol nog beter te kunnen begrijpen.
En toch. De zin blijft hangen. Je verwacht hem niet. Het woord eenzaamheid is een woord dat je al snel zou willen omzeilen, neutraliseren in veilige eufemismen, misschien wel onteigenen als niet bij jou horend. Misschien kan het woord alleen al je bang maken. Terwijl je ook de zin gewoon zichzelf zou kunnen laten zijn. Je zou het naakte woord kunnen omhelzen, als enkel wat het is. Je zou in het grensgebied tussen alleen en eenzaam voorzichtig enkele stappen kunnen zetten en dan blijven staan, om enkel te ademen. Je zou jezelf kunnen observeren. Je zou iets langer daar kunnen blijven dan je zelf zou willen. Zoals je oefent in het water. Heel voorzichtig een stapje verder, bijna in het diep. En daarna zwemmen, en voelen hoe je aan kunt komen, daar aan de andere kant van het bad.
En na die aarzelende tocht denk je weer aan de liefde. Toch maar de liefde, denk je. Hoe je van de ene zin naar de andere gaat, en weer terug. Onderweg. Wetend, vermoedend, hopend dat er plekken zijn.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten