25 april 2014

Momenten van verstoring

Misschien zijn er evenwichten. Misschien niet. Misschien zijn ze verstoord. Misschien zijn ze enkel te dromen.

Soms wil je zijn als een glad wateroppervlak. Een beetje koeltjes. Met de geur van een lenteavond. Net voor het slapengaan. Soms lijkt dat niet helemaal te lukken.

Soms is het alsof je lichaam in vertraging reageert. Eerst vraag je je af waarom het zo lang duurt eer. Later stel je vast dat je hoofd al naar een volgende halte zou willen gaan. Maar iets onder de huid nog niet.

De afwas die een keer blijft staan. Overmacht.

(En tegelijk denken: o shit, ik moet dringend een machine was gaan draaien. Nu dus.)

De jonge meid zit op de sofa. Ze vertelt honderduit over wat ze doet, wat haar dromen zijn, hoe ze de toekomst ziet. Verbluffend. En je denkt aan het verlegen jongetje van 18 dat je zou geweest zijn als jij op die sofa had gezeten.

Iets met een droom met een goudvis.

In een vergadering zitten waar je geweldig tegenop zag. Je denkt dat je op alles bent voorbereid. Je zit er – goed bestudeerd – erg ontspannen bij. Maar geen enkel detail ontgaat je. En nadien zal het besef komen dat toch weer dat gebeurde waar je zo’n hekel aan hebt.

Dat besef komt pas na het tijd-om-te-gaan-slapen-ritueel. Eerst in de zetel nauwelijks wakker kunnen blijven. Rustig alle lichten doven. Buigen voor het einde van de dag. En in bed in een kramp en wervelwind in je hoofd schieten. Dat is ’s morgens, in een of andere staat van wakkerheid, nog niet helemaal voorbij. Je moet wachten tot dat alles je lichaam zal verlaten.

Je hoofd zien in de spiegel in de lift. En denken: er zijn kosten aan, vandaag.

Je staat vooraan. De les die je moet geven, is net begonnen. De studenten kijken je aan, ze weten nog niet wat het zal worden. Even voel je iets wankelen in je hoofd. Misschien ben je te snel gestart. Je probeert anders te ademen. Het zal wel in een bedding vallen, onderweg, denk je. Wat ook gebeurt.

Terug naar huis, met de trein. Een heel interessant gesprek. En tegelijk denk je: ik was ook graag alleen geweest. Even afdalen in een leegte, in het niemandsland van de beweging door het landschap. Het zou iets kunnen herstellen, iets zacht kunnen maken. Het is niet.

Dat een enigszins omhoog gevallen Franse mevrouw de minister in haar kabinet een decolletéverbod zou hebben ingevoerd (zo staat er in de krant), het is een misdaad tegen de menselijkheid.

Enkele te korte nachten. Het doet iets met je hoofd. Sommige deuren blijven niet dicht.

Je begint lichtjes te trillen terwijl je het leest in de krant. Je denkt: gelukkig moest ik niet te veel overgeven door mijn chemo. Stel je voor dat de buren een klacht zouden indienen. (In het huis waar je toen woonde, waren de tussenmuren zo dun dat je de ruzies – aan de ene kant – en de vrijpartijen – aan de andere kant – woordelijk kon volgen. Voor zover er woorden mee gemoeid waren. Misschien is het een proactieve bescherming tegen de overlast die je zelf zou kunnen veroorzaken: ervoor zorgen dat je buren hebt die zelf voor meer overlast instaan.)

Door de straat naar huis lopen, en denken: ik zou het niet erg vinden als het nu heel hard zou regenen, even toch. Het gebeurt niet.

Een warme dag. In de winkelstraat een explosie van mensen die blijkbaar niet gehoord hebben van het decolletéverbod. Het komt misschien nog wel goed met de wereld.

Herinneringen die door elkaar schuiven. Ze vermengen zich met dingen die in je hoofd lijken te gebeuren. Je spreekt jezelf met enige ernst toe. Dat een en ander niet zo was afgesproken. In het universum van je lijf lijken zich zones te bevinden waar de wet weinig autoriteit heeft. Je observeert. En gaat verder met het zetten van de koffie.

Misschien moet je jezelf overgeven aan de algehele ledigheid.

In de trein, op weg naar huis, de rand van het weekend. Tintels dalen af. Eindelijk. Je leest sonnetten van Shakespeare. Iemand zou maar dát moeten doen om je bij een traan te brengen. Je glimlacht waarschijnlijk.

Geen opmerkingen: