12 april 2014

Waar het bos begint

‘Je zou bijna mijn dochter kunnen zijn, weet je dat?’
‘Bijna. Zou je dat dan gewild hebben, mij als dochter?’
‘Dat is een te moeilijke vraag. Nu zou ik zeggen: ik kan moeilijk geloven dat ik de vader had kunnen zijn die goed was geweest voor jou.’
‘Wat een onzin. Misschien kan ik het me zelfs bijna voorstellen.’
‘Als ik me zoiets probeer voor te stellen, blokkeert er iets in mijn hoofd. Maar dat is niet zo erg, er is genoeg nu om mee verder te gaan.’
‘Soms weet ik eigenlijk niet goed hoe oud je bent. Het ene moment ben je oud, bijna oud als een vader. Het andere moment ben je niets. Ik bedoel: ben je zonder leeftijd, ben je alleen maar jij.’
‘Dat is een mooie gedachte. Alsof ik ergens verloren loop in de tijd.’
‘Dat geldt voor mij dan toch nog meer dan voor jou, dat ik verloren loop in de tijd. Soms weet ik het helemaal niet, waar ik ergens thuishoor.’
‘Het is goed dat ik af en toe je verhalen mag horen. Dan weet ik weer hoe het met je gaat, welke dingen je doet. En dan probeer ik me voor te stellen hoe je door het leven gaat. Soms denk ik dat je een beetje worstelt met de dingen.’
‘Een beetje?’
‘Soms.’
‘Soms.’
‘Worstelen is ook wel mooi. Ik ben uiteindelijk ook toch nog ergens terechtgekomen. Na een hoop geworstel.’
‘Maar duurt dat dan altijd zo lang?’
‘Het duurt altijd langer dan je zou willen. Maar het verandert ook wel.’
‘Ik wil zoveel. En tegelijk weet ik niet wat ik wil. En of ik wel iets wil. Soms zou ik heel erg niets willen willen. Of zo. Ik kan het niet goed uitleggen.’
‘Ik begrijp het wel, denk ik.’
‘Dat hoort dan waarschijnlijk bij deze tijd. Dat je veel moet willen. Soms is de druk zo groot. Je moet jezelf ontwikkelen, keuzes maken, steeds vooruit gaan. En dan zie ik mensen van mijn leeftijd. Sommigen van hen doen of ze het voor zichzelf allemaal weten. En soms denk ik: wat een onzin, jullie doen maar alsof. En soms denk ik: ho, ik blijf achter. Ken je dat?’
‘O ja. Dat vind ik een van de moeilijke dingen van het ouder worden. Bij mij dan toch, misschien is het anders voor anderen, al geloof ik dat niet helemaal. Na een hele tijd, en na veel gedoe, is het alsof je denkt dat je wel stilaan klaar bent om te beginnen. En je wilt niet terug naar vroeger, helemaal niet. Maar tegelijk besef je dat er al wel veel tijd op is, dat de tijd niet mee opschuift met jouw inzichten.’
‘Maar als ik jou zie, denk ik toch vaak dat je al veel hebt gevonden. Ik weet niet of ik dat ooit zal kunnen, en nog minder waar ik het dan zou moeten gaan zoeken.’
‘Sommige dingen heb ik inderdaad gevonden. Er is meer vrede gekomen, na een lang gevecht. Maar tegelijk bots je ook tegen de dingen in jezelf die je niet kunt veranderen. Ook al zou je het willen. Het is tegelijk iets van verzoening, en toch ook een besef van eenzaamheid die niet over zal gaan.’
‘Ik heb dat nu al zo erg soms.’
‘Maar jij hebt iets ouds. En dat zal nog jonger worden. En dan komt er een andere ouderdom in de plaats, of zo. Ik kan het niet uitleggen.’
‘Als jij zoiets zegt, maakt het me niet bang. Jij hebt iets over je dat mensen gerust kan stellen. Soms denk ik daaraan, en dan word ik rustiger.’
‘Ja, is dat zo?’
‘Ja, natuurlijk. Geloof het nu maar.’
‘Ik zal proberen.’
‘Het is wel een mooie plek hier trouwens.’
‘Ja, vind ik ook. Een plek voor trage woorden. Dat dacht ik toen ik het hier voor het eerst zag.’
‘Ik hou van trage woorden. En nog van andere trage dingen. Steeds meer eigenlijk.’
‘Ik weet het. En ik wist het. Dat je zo zou worden.’
‘Jij hebt geen schrik van woorden. Wel van het uitspreken ervan, en wel van mensen soms. Dat denk ik toch, voor zover ik je ken. Maar niet van de woorden zelf, van wat ze in zich hebben.’
‘Ik wou dat het zo was.’
‘Het is zo.’
‘Ik denk dat ik steeds meer verlang naar trage gesprekken. Gesprekken alsof er geen tijd over is. Alleen tijd.’
‘Ja.’
‘Ik vind wel dat jij heel oud moet worden eigenlijk.’
‘Maar jij ook, toch nog een hele tijd. We moeten nog veel praten.’

Geen opmerkingen: