Een interview in het magazine van een weekendkrant. De acteur met die heel erg mooie stem, en die ongelooflijke kop, waar de rimpels in geploegd lijken. Spelen op het toneel, zegt hij, is een vorm van de dood bezweren. Spelen is het ultieme leven in het moment. Van schrijvers blijft iets over, van acteurs niets. Hij legt uit dat die vluchtigheid de kern is van het beroep, en dat je daarom een voorstelling niet mag registreren. Als het doek valt, zegt hij dat er weer een voorstellingetje dood is. “Want dat is toneel: het repeteren van de dood.”
Wat een mooie zin.
Het is misschien een beetje vergelijkbaar met een concert. De aanwezigheid kan er maar zijn in het verdwijnen. De opvoering van een theaterstuk, de uitvoering van een cantate, het dansstuk dat je voor je ogen ziet, ze kunnen er alleen zijn in het verglijden van de tijd. En in die noodzakelijke vergankelijkheid raken ze met hun vingertoppen iets aan dat de tijd ontstijgt, iets van een ultieme schoonheid.
Dat kleine sterven op het toneel laat je iets zien dat groter is dan je eigen sterven.
(Misschien verklaart dat ook wel mee waarom veel kunstenaars tot hun laatste adem willen werken, om te sterven in het harnas.)
Je kunt het langs twee kanten bekijken. Bewust in die vluchtigheid gaan staan, elke keer opnieuw. Als een oefening in zen. Alsof je leert jezelf beetje bij beetje uit te gommen. Maar dat uitgommen gaat tegelijk misschien alleen maar omdat je, in die volle leegte, de drager bent van een schoonheid die groter is dan jezelf.
De dood repeteren als een vorm van ultieme nederigheid. Het is wel een mooie gedachte. Dat je zelf in een nulpunt zou kunnen verdwijnen, en dat er op dat moment alleen een soort ultieme schoonheid zichtbaar wordt die er enkel voor zichzelf is.
Hoe is het vanuit de zaal gezien? Vanuit het leven?
Misschien is het draaglijk, het ouder worden, voelen hoe je lichaam begint te haperen, voelen hoe je naar een andere plek beweegt, als je weet dat je af en toe naar Bach kunt luisteren. Misschien is het een troost om op het toneel een ouder wordende acteur te zien, vechtend met zijn eigen groeiende kwetsbaarheid, die woorden uitspreekt die misschien eeuwen geleden geschreven zijn en in dat ene moment iets laten zien dat er daarvoor nog niet was. Iets dat groter is (en er alleen kan zijn in een aardse vorm).
(Er is dus misschien een dimensie aan die je op een of andere manier als ‘religieus’ zou kunnen beschouwen, maar dan wel zonder een god.)
Soms vraag je je af hoe het juist zit met dat woord troost. Soms, als je eerlijk bent, kun je er zo naar verlangen. (Het zal misschien voor iedereen wel zo zijn.) Alleen al het uitspreken van het woord kan iets in je huid in beweging zetten. Misschien groei je in je eenzaamheid, is dat ook een vorm van de dood repeteren. Misschien is samenzijn vanuit dat besef ook een vorm van oefenen. En misschien zie je zo soms wel de grote troost in kleine breekbare gebaren van handen met rimpels en stotterende woorden.
Misschien leer je het, een klein beetje, als de dood je al eens aanraakte. Hoe elk woord het laatste kan zijn. Niet als zwaarte, maar wel als bewust beleefde vluchtigheid, zoals de acteur. De kans die je elke keer weer krijgt, en kunt laten liggen, om te zeggen wat je zou kunnen zeggen. Je zou het kunnen zeggen: je bent mooi vandaag. Zonder dat het iets meer betekent dan dat. Alleen maar vanuit het besef dat het niet gezegd zou kunnen worden, dat je adem zou kunnen verdwijnen voor het gezegd is.
Het woord repeteren zou voor sommigen kunnen doen vermoeden dat je ‘het’ kunt leren, dat je ‘er’ kunt komen. Je zou er echter ook een vorm van troost in kunnen horen, het idee dat je eeuwig kunt oefenen. En of die eeuwigheid heel kort is, of heel lang, misschien wel eeuwig, het zou geen verschil maken. De essentie zit in de intentie. (In dat ene omslagmoment zouden worden en zijn elkaar opheffen, als het ware.)
Eigenlijk weet je het niet.
Gelukkig kun je ondertussen gaan kijken naar acteurs, naar muzikanten, naar mensen die oefenen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten