Ze belde me nog eens van de week, Victoria.
‘Ik had in een van je stukjes een tijdje terug nog gelezen dat je je afvroeg hoe het met me ging. Dat deed wel deugd. En van de week las ik dat stukje over dat iets. Even leek het alsof dat een soort uitnodiging was. Ik wilde je graag meteen bellen, maar ik durfde niet. Stom toch… Maar nu dus wel.’
Ik was blij haar te horen. Het viel me wel op, meer dan de vorige keer, dat haar stem vermoeid klonk. Ouder ook. Terwijl ze best nog wel een stuk jonger is dan ik.
We hadden het even over de aanslagen in Parijs, de finale van K3 zoekt K3, dat boek van die Nederlandse filosofe over het monogame drama, de geweldige box met opnames uit 1965-1966 van Bob Dylan, de vraag wanneer je je bloembollen in de grond moet steken en dromen over chocolade.
‘Toen ik je wilde bellen van de week, na het lezen van dat stukje, dacht ik dat je eenzaam was. Een klein beetje toch. Ik was het eigenlijk ook die avond. Het is waarschijnlijk een cliché voor mensen in mijn beroep, maar die dag waren al mijn klanten eigenlijk vreselijk. Ik weet niet wat dat was met die mannen. Misschien is dat ook het gevolg van de angstpsychose of zo, maar die mannen wilden alleen maar zo snel mogelijk hun kwakje kwijt. Ik wou soms nog roepen van: hela hola, ik ben er ook nog! Maar dat zouden ze niet hebben begrepen, denk ik. Weet je, ik doe dit nu al wel een tijdje, maar op sommige dagen is het alsof ik er echt niet aan kan wennen. Niemand zei iets liefs. Zelfs geen kleine streling kon ervan af. Geen dankjewel. Ik voelde me alsof ik niet meer dan een reservoir was. Sorry voor die woorden. Maar toen ik op weg was naar huis, in de trein, dacht ik: kwam ik Jan nu maar tegen, hij zou me wel begrijpen.’
Ik vroeg me af wat ik haar zou gezegd hebben, in de trein. Haar verdriet begrijpen zou niet moeilijk geweest zijn, maar wat kun je dan zeggen? Alleszins niet: ‘think of England’. Misschien zou ik haar toewensen dat ze het hele weekend onder een dekentje zou kunnen luisteren naar de Klara Top 100, en dat ik dan af en toe een sms’je zou sturen bij mooie stukken van Bach. Misschien zou ik haar voorgesteld hebben om iets warms te gaan drinken, iets met ook chocolade, om dan de hele tijd zwijgend naast elkaar te zitten, kijkend naar de mensen. Misschien zou ik haar heel even hebben willen aanraken, maar ik weet nooit goed of dat wel mag. Soms is het net goed, en soms is het alsof je daardoor openscheurt. (Soms schrik ik als iemand me aanraakt, en soms is dat omdat het zo juist is, zo klopt, of zoiets.)
‘Het is wel goed hoor. Je hoeft niets te zeggen, gewoon laten voelen dat je het begrijpt is genoeg. Soms denk ik dat het toch tijd is dat ik een ander vak ga zoeken. Iets dat breekbaarder is, of iets waar de breekbaarheid zichtbaar mag worden. Misschien zou het me kunnen troosten.’
Er is iets met dat woord, troost. Ik vertelde haar over een droom die ik had, over troost. Misschien was het zelfs geen droom, ik wist het eigenlijk niet meer.
‘Wat ik wel goed vind, is dat het nu buiten kouder begint te worden. Ik heb het ook wel koud, soms, vanbinnen, maar het klopte niet, die temperaturen. Het is goed, het lijkt een beetje op een soort reiniging. Alsof de tijd in zijn juiste vakje schuift. Je ziet de dingen helderder. Heb je nog verhalen? Het is eender wat.’
Ik vertelde haar over een gesprek met een dierbare, over roken. Dat ik het niet aankan, mensen die ik graag zie die roken. Dat het te veel pijn doet. En dat ik niet weet wat ik hun moet zeggen, of niet zeggen. Soms verontschuldig ik me voor mijn waarschijnlijk hevige emotionele reactie, ingegeven door liefde. Ik vertelde haar over hoe verwarrend het soms is als ik niet meteen van al mijn vrienden of vriendinnen weet hoe hun kinderen heten en hoe oud ze zijn. Dat ik me dan schuldig voel. En verdrietig. En ik vertelde haar ook over die vergadering waar ik was geweest.
‘Ik hoor aan je dat het moeilijk was, dat het je pijn deed. Het ontroert me.’
Ik vroeg haar nog welke boeken ze de voorbije tijd had gelezen. Dat is een van de mooiste dingen van boeken lezen, dat je aan anderen kunt vragen wat zij nog hebben gelezen onlangs en of ze het goed vonden. Ze vertelde over een boek dat ik al aan enkele mensen cadeau heb gedaan, maar zelf nog niet las. En over een boek dat ik al een paar keer in mijn handen had in de winkel. Ik moet altijd kunnen voelen aan een boek. (Een boek durf je wel aanraken, zou iemand kunnen zeggen.) En dan kan ik voelen of het iets voor mij zal zijn of niet.
‘Weet je wat je zou moeten doen? Dansen. Misschien moet je wel tango leren dansen. Ik kan het aanbevelen. Ooit wil ik dat wel eens met je doen.’
Denken aan tango bracht me ook een beetje in de war, om allerlei redenen. Sommige van die redenen begrijp ik zelf niet. Andere zijn gewoon een vorm van angst. Ooit, zei ik, ooit. Ik wenste haar nog een mooie avond, en mooie dromen.
‘Dat was een mooi gesprek. Misschien is dat wel het antwoord. Een mooi gesprek. Met of zonder woorden.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten