De verhalen die je vertelt. De dag, de nacht. Het loopt door, als een rivier.
Lieve … Het is midden in een nacht. Ik weet niet hoe laat het is. Ik wil het niet weten. Ik kijk niet naar de klokradio. Dan kan het nog elk moment zijn. Misschien is de ochtend al dichtbij. Misschien is de nacht nog maar net begonnen, maar lijkt het alsof ik al uren heb geslapen. Ik wil het niet weten. Het is wachten op iets. Kijken naar dit lichaam, en zien hoe het zachtjes wegzakt in iets wat een slaap zal worden. Maar ik weet dat ik lang zal moeten wachten. Het is beter dat ik even opsta. En naast het bed het trage armzwaaien beoefen. En dat ik dan aan je denk. Soms is het zo, dat die beweging verbonden is met jouw stem. Dat ik ineens jouw stem zal horen. …
Lieve … Soms wil ik je bellen, om te vragen of je het licht gezien hebt. Niet van ‘ik heb het licht gezien’, maar letterlijk. Het licht. Omdat het zo mooi is. Het is iets met februari. Het licht van februari. Elk jaar opnieuw verlang ik ernaar. Misschien verlang ik naar die woorden: ‘het licht van februari’. Die woorden zeggen, het is bijna magisch. Het wonderlijke ervan. ’s Morgen op het perron staan. Wachten op de trein die zal komen. En het licht zien, en denken: het licht van februari. Of ’s avonds thuiskomen na het werk. De deur openen, binnengaan, en zien dat het nog gewoon licht is. Dat wist ik in principe buiten ook al, want ik kwam door het licht. Maar het is alsof het pas opvalt binnen. En dan aan jou denken, en in mijn hoofd vragen: heb je het licht gezien? …
Lieve … Soms ben ik kwaad op mijn lichaam. Ja, ik weet dat dat niet mag. Misschien is het bij jou soms ook wel zo, wie weet. Soms denk ik: die stomme buik, die stomme rug, die stomme nek. Soms alles samen. Gisteren was weer zo’n dag. En dan doe ik soms mijn best om mezelf met enige wijsheid toe te spreken. In de zin van: verzet jezelf er niet tegen, dat haalt toch niets uit. En dat is wel een beetje zo. Verzet heeft niet veel zin, in dit geval. Ik heb het wel een beetje geleerd, om de dingen gewoon te laten gebeuren. Te wachten tot het weer overgaat, of tot ik het niet meer zo voel. Je moet een beetje meegaan met de rivier. Het zal wel. En toch. Toch denk ik soms: ik wil dit niet, was mijn lichaam maar soepel en zacht, en deed het nergens pijn. En dan is het soms alsof ik je iets hoor zeggen. …
Lieve … Ik vroeg me gisteren nog af hoe ik dat moet doen, jou zeggen dat ik je mis. Dat missen op zich is al een beetje ingewikkeld. Het zeggen dat ik je mis is dat ook. Ik zou het met een omweg kunnen doen. Zoals: je lach is mooi. Vaststelling. Iets dichterbij: ik kijk graag naar je als je lacht. Nog dichter: ik zou nu graag naar je kijken, zien hoe je lacht. Of met enige omhaal: de ruimte hier herinnert zich jouw lach, en hoe die breed uitwaaiert, al zullen sommigen dat niet zien. Het is trouwens zo. Jouw aanwezigheid in deze ruimte heeft dingen veranderd. De ruimte zelf. Vroeger hadden we van die plastic vormpjes, voor in de zandbak. Je moest daar dan zand in doen, en die dan omdraaien. En dan had je een taartje. Maar je kon die ook in het zand drukken. En dan had je een negatief taartje of zo. Ik denk dat jij zo een afdruk van jezelf in de ruimte gemaakt hebt hier. …
Lieve … Ik wou je iets vertellen over die zanger die ik zag. Hoe hij bewoog daar op het podium. Hij stapte soms een stukje naar achter, en dan weer naar voor. En zijn lichaam sloot mooi aan op zijn gitaar. Er zijn mensen die goed staan met een gitaar, je ziet het zo. Wat is het toch in de manier waarop zoveel zwarte mensen bewegen? Waar zit het geheim? Ik zou het willen weten. Misschien zou ik het wel willen kunnen. Al is dat een te grote droom. Heb jij dat ook? Ik vond hem genereus. Hoe hij ruimte liet aan die andere muzikant, gewoon, alsof het gewoon was. En hoe die andere daar nooit misbruik van maakte. Er was alleen muziek, geen ego’s. En het deed iets met mijn lichaam. Af en toe waren er tintels, van mijn hoofd naar beneden. En ik was dankbaar. Ik verlang soms zo naar tintels. …
Lieve … Ik zat in de trein, en ik dacht aan jouw handen. En toen keek ik naar de mijne. En toen dacht ik weer aan de jouwe. Ik zag ze voor me. En toen begon ik te twijfelen. Het is een beetje zoals in veel van mijn dromen. Dat ik ergens een huis binnen ga, en dan de weg terug niet meer kan vinden. Dat ineens alle gangen en deuren zijn veranderd. En onderweg verlies ik ook altijd mijn schoenen. Iets in die aard. In mijn hoofd zie ik dan jouw handen, en ze zijn erg duidelijk. Maar zodra ik dat denk, denk ik dat het beeld zal wegschuiven. Evaporeren. Ik probeer het dus zachtjes te denken. Alsof ik in mijn hoofd mijn ogen een klein beetje sluit, en door een spleetje kijk, en alsof jouw handen dan niet kunnen verdwijnen. Toen ik er voor het eerst goed naar keek, dacht ik: ze kloppen. Dat had ik ook toen ik voor het eerst jouw handschrift zag. Ik had daar al vaak aan gedacht, en probeerde het me voor te stellen. Ik wist dat ik het niet kon weten vooraf, maar dat ik zou kunnen zien of het zou kloppen. En het klopte. Ik weet niet wat ik daarmee wil zeggen, maar dat is dan maar zo. Als je nu hier was, zou ik het nog op een andere manier uitleggen. Of zoiets. …
1 opmerking:
Op een ochtend klopte de mier al vroeg op de deur van de eekhoorn.
'Gezellig,' zei de eekhoorn.
'Maar daar kom ik niet voor,' zei de mier.
...
Met zijn mond vol stroop vertelde de mier waarvoor hij
gekomen was.
'We moeten elkaar een tijdje niet zien,' zei hij.
'Waarom niet?' vroeg de eekhoorn verbaasd. Hij vond het juist zo gezellig
als de mier zomaar langskwam. Hij had z'n mond vol met pap
en keek de mier met grote ogen aan.
'Om erachter te komen of we elkaar zullen missen,' zei de mier.
'Missen?'
'Missen. Je weet toch wel wat dat is?'
'Nee,' zei de eekhoorn.
'Missen is iets wat je voelt als het er niet is.'
'Wat voel je dan?'
'Ja, daar gaat het nou om.' (zei de mier).
Uit 'Misschien wisten zij alles' - pag. 130 - Toon Tellegen
Zouden brieven elkaar ook missen, Jan?
Een reactie posten