De oude vrouw.
Waar zou ze zijn? In welke plek van je herinnering zul je schuiven? Welke kier? Of is het een plek in het hier en nu waar je gewoon naartoe zou kunnen gaan?
Het oude huis, denk je. Op de rand van de stoel. De gordijnen met die grote groene vlekken. En die geur. Een namiddag. Buiten is het warm. Binnen is het koel.
Zul je in je of ik spreken?
Ik neem je mee. Voorzichtig langs de poort achteraan. Ik weet nog hoe de klink aan de deur voelt. De ene deur, de volgende. Niets is veranderd. Ik wil jou eerst binnen laten gaan, maar jij laat me voorgaan.
Daar zit ze, aan de tafel. Niet echt als een Boeddha. Maar toch. Dingen aan het doen, of misschien niet. En de tijd beweegt trager.
Ik weet niet goed of ik haar aan moet raken. Een beetje dus. Die hand. Met huid op overschot. Als perkament.
We gaan zitten. En ik vertel. Alle verhalen. Alle verhalen sinds.
En het is alsof we in en uit een droom bewegen. Of niet. Ik weet het niet.
En ik zie hoe jullie elkaar aankijken. En het is goed.
Ik vraag haar of ze nog weet wanneer ik de vorige keer, de laatste keer, bij haar was.
Natuurlijk weet ze dat nog. Ze zegt dat ze moe was toen. Dat het tijd was om te gaan. Maar dat ze zich nog alles herinnert.
Ze vraagt me of ik nog steeds warme handen heb.
Ik laat het haar zelf voelen. Ze glimlacht.
Ik vraag of ze heeft geweten dat ik van plan was om… als…
Ja, zegt ze. Dan is het goed, zeg ik.
En jij kijkt. En je ziet.
En ik vraag haar of ik het al heb gezegd. Dat zij het is.
Je hoefde het niet te zeggen, zegt ze.
Waar zijn we nu? Dat vraag ik.
Sommige dingen moet je niet vragen. Dat zegt ze. Het maakt niet uit. We zijn hier nu. En ik ben altijd hier geweest, zegt ze.
Ze kijkt je aan, en begint te vertellen. Over hoe het was. Hoe ik was.
Ze vraagt jou te vertellen. Verhalen. En je vertelt.
En ik kijk. En ik zie.
Ze vraagt of we een snoepje willen. Uit het schaaltje dat op de tafel staat.
Het tafelkleed is niet veranderd. Het licht ook niet.
Vroeger was er het geluid van de klok. Maar die is blijkbaar stilgevallen. Het geeft niet.
We zwijgen, even.
Het is tijd om te vertrekken. Voor nu.
Kom je nog terug? Dat vraagt ze.
Natuurlijk, zeg ik. Misschien ben ik wel nooit weg geweest.
We nemen de voordeur, dit keer. Ik wil je iets laten zien.
Het is warm buiten. De warmte valt als een deken over ons heen. Maar het geeft niet.
Ik wil je iets zeggen, maar het lukt me niet. Het geeft niet, zeg je, ik weet het al.
Alles is er nog, denk je.
De verhalen kunnen blijven, blijven komen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten