‘Het maakt me rustig, zo gewoon naar de regen zitten kijken.’
‘Rustig? Waarom?’
‘Ik weet het niet. Het geeft me een gevoel van: we zijn hier nu, en we blijven hier nu, kijken, tot het stopt met regenen. Het gevoel dat we hier moeten zijn, dat dit de plek is.’
‘Is dit de plek?’
‘Dit is de plek. Vaak denken we dat de plek ergens anders is. Maar de plek is hier, en wij zijn hier nu. Zo vielen de stukken van de tijd in elkaar. Hier.’
‘Je ziet er moe uit. En volgens mij ben je ook weer afgevallen.’
‘Ja?’
‘Ja. En dat is niet goed.’
‘Waarom.’
‘Gewoon. Alleen ik mag dat, afvallen.’
‘Ik denk het niet.’
‘Kijk maar naar de regen.’
‘Had je nog mooie dromen van de week?’
‘Ja, er was een mooie droom, maar die kan ik niet vertellen. En er waren veel andere dromen, die waren niet zo mooi. Ze blijven achter me aan komen.’
‘Zoeken ze jou?’
‘Ik denk het. Ze komen voor mij.’
‘Heb je iets fout gedaan dan?’
‘Ja, ik.’
‘Grrr. Waarom zeg je dat altijd?’
‘Het is zo. Of het is gemakkelijker zo.’
‘Ik wou dat ik iets kon doen om dat te veranderen. Een droom doorsturen ’s nachts of zo.’
‘Deed je dat dan al niet?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Ik weet het. En had jij nog mooie dromen?’
‘Ja. Al weet ik niet meer helemaal zeker of die echt in de nacht was of al op de rand van de ochtend, een beetje wakker al. Het was eigenlijk wel een kleffe droom, misschien. Ik lag daar, gewoon. En er was iemand die me heel voorzichtig aanraakte en zei dat alles goed zou komen. Eigenlijk was het niet meer dan dat. Het duurde heel lang. En ik dacht: ik moet niet meer weglopen.’
‘Mooie droom. Lijkt zelfs een haalbare droom.’
‘Denk je?’
‘Ik zou misschien wel bang zijn van zo’n droom.’
‘Waarom?’
‘Omdat hij te rustig is.’
‘Misschien is dat wel net goed.’
‘Nee, ik denk het niet. Of ik weet het niet eigenlijk. Ben jij soms bang dat je het verkeerde gedaan hebt, en dat je daar later spijt van zult krijgen?’
‘Moeilijke vraag. Ik denk het niet. Wel over dingen die niet gebeurden. Dat de tijd zomaar voorbij ging. Niet dat ik er iets aan had kunnen veranderen. De dingen gingen gewoon zo.’
‘Je bent dus ook bang, eigenlijk.’
‘Een beetje.’
‘Waar ben je nog bang voor?’
‘Heel soms overvallen me momenten dat ik bang ben. Uit het niets. Gisteren had ik het nog. Ineens dacht ik iets als: als ik weer ziek zou worden, dan zal het goed raak zijn, niet zoals de vorige keer.’
‘Dat mag je niet denken.’
‘Alsof ik dat zou willen denken.’
‘Het mag niet. Ik wil het niet.’
‘Zou je het erg vinden?’
‘Onnozelaar! Zeg dat niet.’
‘Zou de regen het weten?’
‘Wat?’
‘Alles.’
‘Misschien.’
‘Vertel nog eens iets. Het blijft regenen. We hebben alle tijd voor alle verhalen.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten