‘Het is goed je te kunnen horen.’
‘Ja, eigenlijk wel.’
‘Waar denk je aan?’
‘Aan niets.’
‘Aan alles dus.’
‘Ja, zoiets.’
‘Zo ken ik je.’
‘Ja, je kent mij.’
‘Ik moest net nog terugdenken aan dat concert van vorige week. Ik was er nog over aan het vertellen, tegen de vrienden.’
‘Wat was er zo bijzonder?’
‘Veel, alles eigenlijk. Maar vooral ook wat het met me deed.’
‘Bracht het je uit je evenwicht?’
‘Dat is een moeilijke vraag. Een beetje wel. Maar tegelijk bracht het me naar mijn evenwicht, liet het zien waar dat zou kunnen zijn.’
‘Jij weet het dus, waar dat is?’
‘Het is een vermoeden. Dat gaat nog vooraf aan het weten, ver vooraf. Misschien kun je wel nooit verder komen dan een vermoeden.’
‘Dan kom jij al verder dan ik.’
‘Ik denk dat jij weet waar je kunt vermoeden, waar die plek is.’
‘Waarom zie jij altijd alles?’
‘Gewoon. Je kent mij.’
‘Vertel eens iets over dat vermoeden.’
‘Het is zo raar, al die variaties. Ik ken ze zo goed, ik kan elke variatie in mijn hoofd mee volgen. Het is of ik die muziek kan zien in mijn hoofd. Al kan ik helemaal niet uitleggen wat dat is, dat zien. Het is. Sommige van die variaties zijn als spiegelingen. Sommige zijn omtrekkende bewegingen. En sommige zijn deconstructies. Deconstructies van een lichaam, zo voelde het. Ineens zag ik het voor me, hoe je als mens uit elkaar kunt vallen, in fragmenten.’
‘Zijn we dat dan niet altijd? Een hoopje fragmenten?’
‘Ja, misschien wel. Maar ze houden elkaar vast, in de verhalen die ze vertellen. Vaak ben je bezig, met de dingen die je doet. Je rolt van de ene in de andere dag. Je duwt zoveel weg, naar een of ander achterplan. Maar er is wel een vaag verlangen, of een besef, van wat daar is. Vorige week voelde ik me heel verdrietig, omdat het voelde alsof ik van mezelf aan het wegdrijven was, van wie ik ben, van mijn waarden.'
'Soms vraag ik me af of ik zelf de weg terug nog wel weet. Misschien ben ik al te ver weg.’
‘Ik denk het niet. Je bent bang, dat is alles.’
‘Jij ook.’
‘Ik ook.’
‘En hoe ging het verder met die fragmenten?’
‘Het maakte me bang, en gaf me een soort uitzicht tegelijkertijd. Die muziek liet me zien hoe het is, om fragmenten te zijn, en liet me tegelijk zien waar het is dat je geheeld kunt worden. Ik heb schrik van dat woord. Ik durf het amper hardop uitspreken.’
‘Schrik omdat je dan voelt dat je ernaar verlangt.’
‘Ja, inderdaad. Je hebt het weer helemaal begrepen, nog voor ik het zei. Het is een moeilijke troost. Je ziet ineens voor je dat het kan, dat het zou kunnen, helen. Maar daardoor besef je hoezeer je ernaar verlangt. Je ziet ineens je lichaam, hoe het open ligt, en hoe kwetsbaar het zo is. En wat je ziet wou je misschien niet weten, het is te groot.’
‘Soms zou ik willen dat je het gewoon zou kunnen. Springen. Laat je gaan, ik weet dat ik dat niet mag zeggen tegen jou, en het is niet het goede woord, maar het heeft er iets mee te maken.’
‘Die woorden zijn te moeilijk voor me. Ik heb te veel te verliezen, zo voelt het dan, als ik die woorden hoor. En misschien is het wel helemaal niet zo.’
‘Je zou jezelf eens moeten zien, je hebt al zoveel, je beseft het alleen niet.’
‘Was het maar zo eenvoudig.’
‘Ik weet het. Misschien ben ik trouwens nog wel banger dan jij bent.’
‘Misschien wel.’
‘Alleen aan jou kan ik dat toegeven.’
‘Dat is een mooie gedachte. Misschien helpt ze wel. Ik weet niet wat ik moet doen met dat verlangen. Het is te groot. Ik zou het moeten kunnen doen in kleine stappen of zo.’
‘Ik weet wat je zou kunnen helpen, maar het mag niet. Het kan niet.’
‘Of jij kunt het niet, misschien is het dat.’
‘Niet hardop zeggen, dat mag niet.’
‘Het maakt geen verschil uit. De woorden zijn er.’
‘Het is tijd, voor vandaag. Ik moet gaan slapen.’
‘O ja, sorry.’
‘Nee, geen sorry zeggen, niet doen.’
‘Ik wil niet dat het elke keer de laatste keer is. Ik wil iets anders.’
‘Kun je anders niet springen?’
‘Ik weet het niet. Misschien wel, maar ik weet het niet.’
‘Laten we nu gewoon gaan slapen, dat is beter.’
‘Ja, slaap wel.’
‘Slaap wel.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten