Hoe je lichaam kan veranderen, van warm naar koud, en weer terug.
Je grootmoeder, ergens in de laatste maanden van haar leven. Je neemt haar handen in de jouwe. Ze zegt dat jij altijd warme handen hebt.
Je grootvader, ergens in de laatste weken van zijn leven. Hij komt uit de kelder, en kijkt naar zijn handen. Hij krijgt ze niet meer warm, zegt hij.
Ergens in de tijd. Je houdt iemand vast. Ze is ijskoud, zo lijkt het. Ineens geworden. Je omlichaamt haar. Tot ze heel langzaam weer warm wordt. En rustig.
Je ligt al twee uur in bed, een rusteloze nacht. Wachten, en draaien. Koud. Tot je ineens lijkt te dalen, in je lichaam. Het wordt warm.
Iets is onrustig in jou. Iets is op zijn hoede. Je handen worden niet warm. Je voelt het in je schouders. Je geeft niet graag koude handen. Het duurt lang.
Ergens in de tijd. Je ligt te woelen in je bed. Telefoon. Koud. Zij belt. Het is na middernacht, dan mag het. Warm.
Het lijkt anders dan het vroeger was. Alsof je toen altijd warm had.
Sommige plekken worden best niet veroverd door de koude. Je rug. Eens die bereikt is, komt het niet meer goed, wat je ook doet.
Na het concert de helling op fietsen, naar de stad. De koude nachtlucht komt diep in je lijf.
Het nieuwjaarsmoment. Een voormiddag. Na een tijdje zie je hoe mensen het koud beginnen te krijgen. Twee mensen aan jouw tafel kruipen dichter bij elkaar. Mooi.
Wakker worden na de operatie. Een zaal met veel lawaai. Apparaten die biepen. Je hebt het koud. Een vriendelijke verpleegster ziet dat je wakker bent, en legt een dekentje over je heen.
Een baby die op je buik ligt. Hoe de warmte zich versmelt.
Iemand ligt naast je. Huid. Je adem over haar rug. Warmte die heen en weer gaat.
Iemand krijgt warm, en valt in slaap, op jou.
Even het terras op, om de soep buiten te zetten. Net niet te lang in de vrieskou, je blijft warm.
Het dekentje in de zetel. Er is een winterdekentje en een zomerdekentje. Met het winterdekentje is het alsof je na een tijdje zelf straalt.
Dromen over die keer toen je naar de sauna ging. In de droom kunnen stappen.
Ergens in de tijd. Een warme avond in augustus. Je voeten in het koele gras. En de muziek die bij die avond hoorde. En iets met een paprika.
Je vinger verbranden aan de damp die uit de kookpot ontsnapt.
Soms is de koffie niet warm genoeg. Soms blijft de koffie in je kopje langer warm dan anders.
Ergens in de tijd. Voorbij de zweetgrens.
De telefoon. In een nacht. Vragen of ze het koud heeft.
Ergens in een nacht. Wakker schudden van de hevige koortspiek die over je heen golft. Toch blijven leven.
Bijna je hand op die andere hand gelegd.
Ergens in de tijd. Een wandeling in de sneeuw. Er zijn nog foto’s van die dag, van hoe je ogen toen waren. Ze waren zacht. Iemand vertelde je toen een verhaal dat eeuwig mooi zal blijven.
In een nacht. Je hand op je buik leggen. Je eigen plek maken.
Ergens in de tijd. Toen je na zo lang nog eens in een bad zat. En je zo groot leek.
De warme waterstraal uit de douche over je schouders. Even denken dat het uren zou kunnen duren. Tot je zo zacht bent als water.
Hoe ogen kunnen veranderen. Heen en weer.
Door het raam naar buiten kijken. In een nacht. En weten dat het daar, buiten, koud is, en dat het hier, waar jij bent, warm genoeg is om hier te zijn, en niet nergens.
In de hoek van de kamer, waar je zit te lezen. Ook al is het niet nodig, toch nog het dekentje erbij nemen. Iets van gloed.
Na de vergadering thuiskomen. Het water koken. Salie. Voelen hoe dat wat warm is langzaam in je komt.
Ergens in de tijd. Je hand op een warme plek.
Iemand zien, en denken dat je het zou kunnen, haar opwarmen. Tegen de koude, en zo.
Ergens in de tijd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten