Ik zag haar voor het eerst in de winkel. Soms heb je dat zo, ook in de trein, dat je elkaar aankijkt alsof je elkaar al kende. Zo keek ze naar me. In de buurt van het brood. Helena, zo heette ze, zou blijken. Ik stond buiten mijn boodschappen in mijn fietstas te laden toen ze naast me kwam staan. Ze zei dat ze dacht dat ze me ergens van kende.
Ik kende haar niet, maar het was alsof ik haar had kunnen kennen. Dat is een wat rare zin, maar zo was het eigenlijk wel. Ze stond daar een beetje aarzelend te staan, alsof ze een verhaal had dat dringend de wereld in moest. Soms heb je dat, dat een verhaal klaar is voor de woorden, en niet langer meer kan wachten.
Ze vroeg of er iets was, omdat ik blijkbaar een beetje ernstig keek of zo. Ook dat overkomt me wel eens. Dan lijkt het aan de binnenkant alsof ik lichtjes glimlachend in de wereld beweeg, tot enkele mensen me vragen of er iets is. Aan de buitenkant is het dan alsof ik heel ernstig ben, terwijl ik misschien net probeerde dat ene liedje uit mijn hoofd te krijgen of dacht aan de film die ik die avond zou gaan kijken. Maar misschien was ik wel aan het piekeren over mijn goede voornemens voor het nieuwe jaar. Ik heb me een aantal belangwekkende dingen voorgenomen, maar ik zal daarvoor de hulp van enkele mensen uit mijn vriendenkring nodig hebben. Misschien was ik beginzinnen aan het oefenen voor een gesprek waarin ik dat uit ga leggen. En los daarvan had ik ook veel last van mijn rug en mijn nek.
‘Heb je dat ook? Dat je je soms afvraagt of je eigenlijk ooit wel thuis zult komen?’
Spontaan dacht ik even dat zo’n vraag wel goed past bij zo’n naam. Maar dat zal toeval geweest zijn.
‘Soms heb ik zo’n verlangen om thuis te komen. Ik heb natuurlijk wel een huis, en het is een fijne plek. Het is er veilig en warm, en zo. Maar dat verlangen blijft wel.’
Ze vertelde me dat haar vriend het net had uitgemaakt met haar. Hij had gezegd dat hij haar wel mooi vond maar dat hij niet het geduld had dat nodig was voor haar.
‘Eigenlijk klopte dat wel. Iemand die dicht bij me zou willen komen, heeft geduld nodig. Ik ben al vaak gekwetst, denk ik. En los daarvan is het zo dat ik wat achterstand in te halen heb of zo. Je moet een beetje moeite doen voor mij om me gerust te stellen. Ik kan daar zelf niet zoveel aan veranderen, ik kan mezelf niet echt opjagen om sneller te gaan dan ik kan lopen. En met het ouder worden lijkt het soms of ik in sommige opzichten trager begin te lopen. En doen alsof, dat wil ik niet meer.’
Ik zei haar dat ik het erg vond voor haar, dat het zo gelopen was.
‘Misschien heeft hij me wel een beetje geholpen, om beter te beseffen wat ik nu voel.’
Daarbij keek ze toch heel ernstig. Maar misschien leek het bij haar vanbinnen ook alsof ze voorzichtig glimlachte.
‘Heb je dat soms ook? Zo’n onbestemd verlangen diep vanbinnen? Zo’n overweldigend maar onbestemd verlangen. Zo groot dat je ervan schrikt, en eigenlijk weg zou willen lopen.’
Ik knikte.
‘Mijn dochter heeft het me een keer gezegd, dat ze wist dat het zo was, voor mij. Ik weet niet meer in welke woorden ze het zei, maar ik zag aan haar ogen dat ze het wist. Soms is het alsof ze door mensen heen kan kijken.’
Daarna vertelde ze nog meer over haar dochter. Ze was twintig nu. Ze deed het goed, in de wereld. Al had ze soms ook iets van een eiland. Zoals haar moeder. Maar ze was minder bang van de liefde, dat kon je zien. Ze bewoog zich rustig en vol vertrouwen tussen de dingen. Ze was een beetje thuis in zichzelf, genoeg.
‘Soms is het vermoeiend, dat sommige dingen niet overgaan. Zoals het gevoel dat je geen recht hebt op de dingen, op mensen die bij je blijven. Soms trekt het aan je, telkens weer, de drang om weg te lopen. En dat terwijl je eigenlijk zo graag thuis zou willen komen. En dan kijk ik naar mijn dochter, en haar vriendinnen, en haar vrienden. Hoe zij dat doen. En dan ben ik trots op haar.’
Het gesprek ontroerde me meer dan ik kon zeggen. Een beetje zoals wanneer je soms in een concert zit, en de muziek je veel dieper ontroert dat de persoon naast je mag zien, of zou mogen zien. Je weet dat die muziek een plek in je raakt, je weet misschien zelfs welke plek het is, maar dat moet verborgen blijven. Een beetje toch. Terwijl je er eigenlijk heel graag over zou willen praten, en terwijl je weet dat die ander goed zou luisteren.
‘Ik weet niet waarom ik dit allemaal vertel. Jij leek me zo iemand bij wie je verhaal in veilige handen is, al terwijl het verteld wordt. Misschien zijn het je ogen, of je handen, of je stem. Jouw stem klopt met je ogen, al slaat dat nergens op waarschijnlijk.’
Verlegen, en een beetje zonder woorden zei ik dat het waarschijnlijk aan die kale kop lag. En nog een onnozel grapje daarna.
‘Misschien is het deze dag. Misschien was het tijd, om te vertellen. Eigenlijk doe ik dat niet zo vaak. Veel mensen die me kennen denken misschien dat ik een beetje stoer ben of zo, en zo gedraag ik me wel. Maar misschien is ook dat een vlucht, en ik weet dat het niet klopt, om zo door te gaan. Het spijt me dat ik je nu zo overval met al die dingen. Ik vraag je niets. Het is al heel mooi dat je gewoon luisterde. Dat is heel bijzonder.’
Ik voelde me een beetje klein, maar ook dankbaar, voor haar verhaal. Ik wou haar op een of andere manier heel even aanraken, maar ik durfde niet. Ze zag het, en liet haar hand zachtjes over mijn arm gaan. Daarna vertrok ze. Even verder draaide ze zich nog even om. Ze glimlachte. Ik ook.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten