Als een terugkeer na lang weggeweest.
Alsof je stramme lijf deze plek, waar de woorden zijn, had gemist. Zonder het te willen weten. Soms weet je dat je niet wilt weten dat je iets mist.
Dat stramme lijf.
En nu ben je er. Nader je de plek. Nog niet in het ritme, van die woorden.
In de trein. Op weg naar die verre stad. Je hoort halve gesprekken.
Je denkt nog even aan het concert van de avond daarvoor. (Hoe die ene violiste beweegt, dat mysterie zou je beter willen begrijpen. Je zou er alleszins geen fundamenteel bezwaar tegen hebben.)
Je begint te spreken. De mensen zitten op hun stoel, klaar om naar je verhaal te luisteren. Je mond moet nog even wennen aan het verhaal. Je kijkt naar hun ogen, probeert te zien of ze meegaan in het verhaal. Langzaam doen ze het.
Je hebt het ook nog even over het concert van de vorige avond.
En nog een mooi gesprek nadien, in de trein. Voor een stuk van de rit. Het gesprek ontroert je. Een van de dingen die je denkt: de woorden doen ertoe. Wat dat wil zeggen kun je niet helemaal uitleggen. Een gesprek over gesprekken, dat ook.
En je denkt aan een gedicht van ooit, lang geleden. En wat het al die tijd voor je betekende.
Dat het een voorrecht is, zeg je, en zo voelt het ook. Dat je dat zomaar mag doen. Een verhaal gaan vertellen, en mensen die luisteren. En dat jouw woorden ideeën of beelden losmaken in hun hoofden.
De rest van de reis, jij met je boek. Je voelde al enkele dagen dat het tijd was voor dit boek. Dingen over dankbaarheid, en over pijn, en over hoop.
Bijna thuis. De trein blijft staan. Ergens, daar, in de richting van je bestemming is een “persoonsongeval” gebeurd. Het groepje jongeren, dat sowieso al veel lawaai maakte, gaat in overdrive. Iemand begint taxi’s te bellen, ze willen zo snel mogelijk in de stad zijn, om verder te gaan feesten. Ze vloeken hardop, dat het zo schandalig is, dat net nu iemand het in zijn kop haalde om voor een trein te springen, net nu ze op weg waren om te gaan feesten. Even heb je zin om op te staan en hun te vragen of ze niet beschaamd zijn. Je doet het maar niet. Even hoop je dat ze effectief zullen uitstappen en een taxi nemen, zodat het weer stil zal worden in de trein. Ze stappen uit, maar stappen even later weer in. De trein rijdt verder.
Je kijkt in de nacht, of je de kerktoren ziet staan.
De nacht was te kort, je voelt het.
Die ochtend, op de markt. Hoe geweldig het is, het licht van februari. Je voelt je dankbaar, zoals in dat boek.
De mevrouw in de krantenwinkel verontschuldigt zich, omdat de krant die jij zoekt die dag niet is geleverd. Zij kan er niets aan doen. Als je later, in je station van aankomst alsnog die krant koopt, voel je je een beetje schuldig.
Een rustig gesprek met je collega. Als je te moe bent, haperen de woorden in de andere taal. Ergens in je mond.
De mevrouw die je voor je ogen ziet uitschuiven op het voetpad. Je vraagt haar even of alles goed is. Het gaat, zegt ze.
Het meisje net voor je in de trein vertelt een verhaal over open relaties. Jij leest de krant. Ook de krant ligt open, dat is wel handig.
Je begint je verhaal te vertellen. De mensen luisteren en noteren.
Sommige beelden in je verhaal hebben met tijd te maken. Op een of andere manier is het gemakkelijker die beelden te delen met die mensen, omdat ze allemaal ouder zijn. Je verhalen zijn in goede handen, of zoiets. Je voelt je dankbaar dat je je verbonden mag voelen met de verhalen van de pioniers. Hun verhalen kunnen ook in jouw handen.
Je haast je naar huis. Er moeten ook nog boodschappen gedaan worden.
En je denkt aan woorden.
Denken aan woorden, aan waar ze zijn. Alleen dat doet al iets met dat stramme lijf.
En ook de dankbaarheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten