Een reiziger zijn, willen zijn, niet anders kunnen dan zijn, en zo botsen op je verlangen tot blijven. Reizen tussen de schillen van jezelf, en merken dat je nergens met jezelf samenvalt, verlangen naar scherven. De nacht opzoeken, in de hoop dat het een plek zonder zwaartekracht is, waar je niet in de tijd, in je littekens, in je eigen afwezigheid bent. Rusteloos de zee op gaan. Als een speelbal van je eigen ontheemding, alsof je bestemming in je afwezigheid rust. Het zouden woorden kunnen zijn die iets zeggen over de prachtige bundel Nachtroer van Charlotte Van den Broeck. Alleen in mijn gedichten kan ik wonen, dat zei een dichter ooit. En misschien is het wel zo, dat alleen een gedicht een plek kan zijn waar de dingen zich even neerleggen, dat alleen in de stem van de vrouw die deze gedichten maakte de woorden zichzelf vinden, en zo tot rust komen.
Het is altijd moeilijk om zonder schroom iets te zeggen over een dichtbundel. Je moet er op wachten, op die woorden. De gedichten lagen daar, rustig. In de loop van de voorbije weken lieten ze zich enkele keren opnieuw lezen. Ze namen hun tijd, in het hoofd van de lezer, tot het tijd was. Schroom en deemoed liggen dicht bij elkaar. Vanaf het eerste gedicht dat je leest is het een beetje alsof elk woord dat je zou gebruiken om iets te zeggen over die gedichten iets uit balans zou brengen. Je voelt meteen dat deze gedichten plekken zijn, soms mooi afgerond, soms ingehouden ontsnappend, soms zoet weerbarstig. Je hoort de stem erbij van de vrouw die haar gedichten voorleest (of zegt), en je ziet hoe hun duisternis oplicht. Het zijn gedichten die vaak bewegen op kantelpunten. Ze beschrijven soms momenten waar iemand uit elkaar of tussen de plooien van het eigen zelf zou kunnen vallen. Het zijn de gedichten die blijven. Daardoor beschermen ze zichzelf. Daardoor doet de pijn die je als lezer voelt minder pijn.
De bundel bestaat uit twee delen. Het eerste deel heeft als titel Acht, ∞. Het is het relaas van een afgelopen liefde. In acht gedichten, chronologisch van het einde naar het begin, van VIII naar I. Het begint met de verdeling van de goederen, het eindigt met een beeld van het begin van de relatie, toen nog een jongen en een meisje. Je voelt hoe de vervreemding is ingetreden. Je ziet ook hoe het falen er al van het begin was, bijna als een noodlot. Misschien is verbinding niet mogelijk, misschien raak je niet over je eigen grens. Misschien is het verlangen om echt samen te zijn het noodlot. Misschien zijn we vreemden voor onszelf, waardoor we niet eens merken dat het geluk voorbij glijdt (“wij meer dan ooit de gietvorm van ons geluk en niet het geluk zelf…”). Zoveel onvermogen. Dit deel staat er als een mooi en droef monument van ingedikt en gepolijst verdriet. Het is in zekere zin af, maar het oneindigheidsteken lijkt te suggereren dat dat niet het geval is.
De gedichten van het tweede deel hebben wisselende vormen, laten voelen dat er niets af is. Ze zijn rustelozer, zoekender in hun vorm, ze verkennen de nacht. Het tweede deel heet Nachtroer. Dat is blijkbaar de naam van een winkel in Antwerpen. Het is een fascinerend woord dat vele beelden oproept. In verschillende gedichten is de nacht erg aanwezig. Een nacht als een andere wereld, maar ook een nacht in kunstlicht, waar je zou kunnen ontsnappen aan wat je bij dag vastketent.
Uit het titelgedicht Nachtroer spreekt een verlangen naar intentieloosheid, naar alleen maar zijn, naar samen zijn zonder dat een ander jou als een iemand zou willen. Je zou dan een beetje niemand kunnen zijn, en door jezelf tegen een ander aan te drukken zou je je eigen lichaam voelen, en dat zou genoeg zijn. Als er meer zou gebeuren of gewild worden zou het weer stuk kunnen gaan.
Ook in Hematoom is er een soort willoos toekijken hoe twee lichamen elkaar tegenkomen, niet wetend welke lagen ze bij de ander en bij zichzelf raken.
Drift is een erg mooi gedicht waar lichamelijkheid en woordelijkheid (als dat woord zou bestaan) elkaar in evenwicht houden. Er lijkt een verlangen uit te spreken naar een nacht die als een plaats is zonder zwaartekracht, waar je niet naar de aarde wordt getrokken door herinneringen, door littekens, door je eigen hoekige lichaam, door je eigen rafeligheid. Een plaats die zichzelf verovert op de tijd, zonder ballast. De nacht blijkt echter een moment van eenzaamheid, van niet met jezelf samenvallen. Het lichaam staat precies tussen jezelf en de ander in, en is tegelijk de enige mogelijkheid om aan die eenzaamheid te ontsnappen. Dat lichaam heeft echter ook zijn eigen logica, die er ook niet voor zorgt dat de ochtend rust brengt.
Mensen proberen elkaar te bevrijden uit hun onbereikbaarheid, terwijl ze samen opgesloten zijn, zo lees je in Aquarium. Die onbereikbaarheid klinkt ook door in Blauw. Er is een machteloosheid tegenover de dingen, tegenover de onbenoembaarheid ervan (“naar een beter woord voor blauw gezocht, dag in dag uit”). Als er een beter woord voor blauw zou zijn, zou er een opening zijn. Het is alsof we vreemd zijn aan onszelf, alsof we niet kunnen ontsnappen aan de terugkeer van steeds hetzelfde onvermogen. Misschien zal de lente iets veranderen. In Lethe bewegen mensen naast elkaar (“van een aanraking wordt geen verbinding verwacht”), en die beweging is een opstoot, een vorm van weerstand.
De ontheemding van de (gedwongen) reiziger vind je sterk terug in Algemene voeding fris drank sterk drank & tabac. Ergens, bewegend in die nacht, in het ijle kunstlicht, in die leegte, was je bijna jezelf, eindelijk. En toch weer niet. Het lichaam lijkt een vreemd omhulsel, een mechaniek die op zichzelf beweegt, waarmee je niet samenvalt. Het verlangende lichaam kan je misschien even je vervreemding doen vergeten, maar lost de ontheemding niet op, zo lijkt het. De rusteloosheid blijft. Je wilt een reiziger zijn, maar dat willen is misschien wel een moeten. Reizen is verliezen. Je bestemming bereiken, jezelf kunnen voltooien, het is je niet gegund.
Dorst en Snede zijn twee gedichten die verbonden zijn met een verblijf in Parijs, twee heel mooie gedichten. In Dorst is het alsof de reiziger aan de kade zou willen staan, klaar om te vertrekken. Maar het loslaten lukt nog niet, of maar heel moeizaam. De verte roept, en de littekens van de tijd houden je hier, trekken je uit elkaar. Je bent geworpen in dat lichaam dat je niet zomaar kan beschermen tegen de wind. En tussen dat alles beweegt de stad. In Snede beweegt de dichteres door de lichtstad, een week lang. Veel verwarrende gevoelens. Er klinkt een verlangen in om te verdwijnen in het leven van de stad, om een soort rust te vinden in de stroom en de lijnen van de stad. Maar dat lukt niet helemaal. Er is angst, er is eenzaamheid, er is verdriet dat trekt. Er zijn littekens. Misschien wil je verglijden, maar toch kom je jezelf tegen, als kosmopoliet en drenkeling tegelijk, en als een aan jezelf ontsnappende plek.
In Hypostase klinkt iets van de onmacht tegenover de woorden, het gevoel van de dingen bijna te kunnen zeggen.
Roofbouw is een heel bijzonder gedicht, als een bezwerend gezang bijna. Het neemt je mee in een ritme, een adem, iets mythisch. Elke keer opnieuw komt die ene zin, “neem mij mee”, terug. (Als lezer denk je de hele tijd dat je die woorden in de stem van de vrouw die ze schreef wilt horen.)
Wit is een van de verschillende langere gedichten in de bundel. Mensen vallen uit elkaar. Je bent een plek die er niet is. “niets | staat lang genoeg stil om met zichzelf te versmelten | beter vallen we uiteen | in mogelijke versies van hetzelfde”
In Daar komen jeugdherinneringen bovendrijven. Ze laten een plek zien die vertrouwd was en die toch aanzette tot de wil te ontsnappen. En misschien kun je niet anders, als je opgroeit in een eindstation.
Het slotgedicht Je zou een boot willen bouwen beschrijft nauwkeurig hoe je een boot zou kunnen bouwen. De boot is stevig en waterdicht, alle stappen zijn zorgvuldig uitgevoerd. De boot die zo had kunnen ontstaan zou klaar zijn, maar waarheen zou de reis voeren?
Er is moed voor nodig om een gedicht te schrijven. Een gedicht is als een lichaam, en dat voel je op elke bladzijde van Nachtroer, waar huid en woord elkaar naderen. Misschien vallen ze niet samen, misschien kan dat niet. Misschien kun je niet met jezelf samenvallen. Misschien heb je geen andere keuze dan een reiziger te zijn. Misschien zoek je de ontheemding, om te beseffen dat je zou willen blijven, ergens. En misschien kun je wel alleen in je gedichten wonen. Als je van gedichten plekken kunt maken, zoals Charlotte Van den Broeck hier doet, heb je alleszins iets heel moois gemaakt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten