Zoals op het strand. Op weg naar de zee heb je soms van die plekken, met laag water. Je gaat er doorheen, om dichter bij de zee te komen. Soms ben je even doorwaadbaar als dat water. Zoals nu.
Waarom weet je eigenlijk niet zo goed. Of wel. Misschien is het de vermoeidheid, na zoveel dagen zoveel.
(En zoals eerder, iemand zou je kunnen aanraken, en je zou zo open kunnen scheuren. Dat denk je even.)
Toen bedacht je dat, daar in de kamer, op weg tussen daar en daar. Nu is het net een andere plek. Een meter verschil.
Je denkt terug aan twee bijzondere gesprekken met jonge mensen. Je zag iets in hun ogen. Het raakte je meer dan je hun kon zeggen. Je herkende ook iets, van toen, toen jij. Hun woorden daagden je uit. Je had het harder moeten zeggen, dat je hen dankbaar was. Het was mooi, en het deed je pijn, en nog meer. En iets als dat het goed was om in je leeftijd te kunnen zijn. En iets met klein zijn, ook.
Je kijkt naar een film. Je zag hem al eerder. Zal wel voorspelbaar sentimenteel zijn. En toch. Over zorgen voor een kind, onverwacht. Grote tranen.
Een van de planten op je terras hangt er een klein beetje slapjes bij. Je grijpt snel in. En in de bak komen de bloemen uit. (Namen weet je weer niet meer.) Het brengt je in de war. Alsof het niet mag. Dat daar zomaar leven is. En dat het van jou afhankelijk is. Iets met zorgen.
En je denkt aan een gesprek over handen. En wat je in handen kunt zien.
(Op weg naar huis dacht je: van haar en van haar en van haar en van haar … kan ik meteen in mijn hoofd de handen zien.)
En je denkt aan die droom, de vorige nacht.
(Misschien zou iets van je kunnen smelten, in water, warm water.)
Je denkt aan woorden, die je zou zeggen, als. Misschien.
En je denkt aan een gesprek, dat nog niet begonnen was, denk je. Misschien komt het nog. Het zou mogen, misschien.
En ook woordverlangen. Naar verdwijnen. In trage woorden. In hun ritme. Alsof er alle tijd is.
(Iets over tijd, dat zei je nog, de andere dag.)
Even liggen. En de pijn.
En even zie je een foto van jezelf. Een niet gemaakte foto. (Tenzij. Maar dat zal wel niet.)
Je denkt aan je grootvader. En wat je ooit over hem schreef. En hoe jij dat probeert, sindsdien. En dat het misschien wel gelukt is.
Je leest iets over empathie. En het klopt, denk je.
Even denk je terug aan dat korte gesprek met de mevrouw aan het onthaal. Hoe ze vertelde over haar dochtertje. En die ogen.
(Zoveel dingen zijn zomaar een geschenk, denk je. Of is dat melig?)
In de trein. Bladeren door de krant. De letters lijken zo scherp vandaag. (Het had zelfs iets langer mogen duren.) Het ritme, wat het met je doet.
(De vorige dag, toen je zo moe was. Op weg door de stad, en hoe het leek alsof iedereen de hele tijd in de weg liep. Alsof ze dat opzettelijk deden. Zo ongeveer iedereen. Misschien liep je zelf in je eigen weg.)
(En dat je later die avond jezelf op gang moest praten.)
Een lange leegte, in het huis. Zo heb je naar de uren verlangd. De dingen dichterbij halen. En zo jezelf.
(En denken aan die dichtbundel. Dat je er eigenlijk een stukje over zou moeten schrijven. En dat je dat eigenlijk niet durft.)
Laag water. Gelukkig ziet niemand het.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten