Misschien went het. Misschien wordt het langzaam stil.
Die andere keren. Beelden die het overnemen. Die hun eigen leven leiden, die in een leven bewegen.
Onderweg ben je rustiger. Het mag.
(De dingen die in een huid geschreven zijn. Ze bewegen zichzelf. Je kijkt toe.)
(Soms wil je ontrafelen.)
Toch een beetje zenuwachtig. Voor de woorden. Rustig antwoorden in woorden op vragen zou willen zeggen dat de antwoorden er gewoon mogen zijn.
Je probeert uit te leggen hoe het was, de vorige keren. (Je ziet beelden in je hoofd. Tot daar ben je.) Alles klinkt abstracter dan het voor jou is. In je hoofd dus. Je aarzelt.
Een vraag. Je verkrampt, of iets verkrampt. (Alsof je een goed antwoord moet geven. Is dat alleen in je hoofd, of is het elders? Het is alleszins bij jou.) Haar vraag is alleen maar normaal, en goed.
Je bent veilig, je zegt het zelf.
Je legt jezelf op de tafel. Je voelt je gewicht op jezelf wegen. Iets met zwaartekracht. (En de pijn die je had de voorbije dagen.)
Je bent erbij vanaf de eerste hand.
(Net voor die eerste hand, zag je iets. Daar.)
Je ziet het weer. Er is een zone, tussen wakker en droom. Daar kun je een klein beetje gewichtloos zijn. Je ziet, net naast jou, die stroom. Er is een stroom, waar continu allerlei verhalen voorbij stromen. Ze bewegen op zichzelf. In de droom kun je in die stroom pluggen. Je voelt de stroom langs je huid, vanbinnen, voorbij gaan. Bijna aan te raken.
Vanbinnen volg je de handen buiten. (Misschien is dat binnen en buiten niet goed, als beeld, denk je.)
(Jezelf in die tijd laten glijden. Het kan, misschien wel.)
(Het is eigenlijk heel goed.)
(Telkens even klikken om los te laten. Wat eraan voorafgaat gaat vanzelf.)
Of je eigenlijk wel goed ligt, zoals dat moet. (Alleen in jou, dus.)
(En dat lelijke lichaam. Alleen in jou dus.)
Het is alsof je met elke keer een beetje meer uitgespreid wordt. Alsof er steeds meer plekken te verkennen zijn, terwijl ze verkend worden.
(Misschien doe je het wel goed.)
(Dat wat je zag, daar. Ja.)
Je glijdt niet weg naar andere werelden. Je bent hier, in deze etappe van jezelf.
En omdraaien. Je voet tintelt. Je oor ook, zo zal blijken.
(Het mag.)
(Misschien doe je wel te veel moeite om niet te bewegen.)
(Vanbinnen kijken is gemakkelijker.)
En de plekken.
Ergens in de verte, daarbuiten, zijn er geluiden. Je denkt niet dat het aan het regenen is.
(Veilig, nog steeds.)
Ze legt een zachte doek over je heen. Je bent dankbaar. (En verlegen. Iets over woorden.)
Ze neemt het gesprek met je mee.
(Het lichaam stottert. Je ziet de vragen. Het is goed dat ze ze stelt. Je ziet de volgende plek. Al een beetje.)
Waar de woorden zijn. Waar voor jou de stotterende beelden zijn. Tot daar kun je gaan nu. (Het is niet heel erg, misschien. Alleen in jou.)
Of je wel goed genoeg zegt dat je dankbaar bent.
Je fietst weer naar die plek waar je huis is. (De wind die daarstraks tegen was, is dat nu ook weer. Zoals steeds als je hier fietst, denk je.)
(Je denkt aan het woord helen. Of beter: je kijkt naar het woord helen.)
De handen dalen in.
(Die avond. Huidverwarring. Als je alles zou ontrafelen, netjes naast elkaar leggen, uitgespreid, zou je dan sommige stukken achter kunnen laten? Zou je ze kunnen ontschrijven?)
Je kijkt naar de beelden.
Later zit je, onder het dekentje, te kijken. Die serie. Je voelt zo intens dat ze door vrouwen is gemaakt. Het maakt je tegelijk heel warm en heel verdrietig.
De dingen leggen zich neer, geven zich uit handen, misschien wel, in de nacht.
Het is goed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten