‘Ik had het er nog over vanmiddag met een vriendin in de trein, over moed.’
‘Maak je je daar in jouw geval zoveel zorgen over?’
‘Ja, altijd natuurlijk. Misschien heb je elke dag wel zeventien uitnodigingen om moedig te zijn en merk je er daarvan zeven op, waarbij je er in twee gevallen op ingaat.’
‘Dat zijn er dan toch al twee.’
‘Of maar twee.’
‘Is het dan zo belangrijk om de hele tijd moedig te zijn?’
‘Nee, waarschijnlijk niet. Ik weet dat ik heel vaak faal, dus misschien is het ook moedig om te aanvaarden dat je het niet de hele tijd bent. Maar misschien mis ik de kans om iets te doen of te zeggen dat jouw dag of jouw leven zou veranderd hebben. We denken altijd dat we nog alle tijd van de wereld hebben, om onder meer aan iemand te zeggen dat die belangrijk voor je is. En dat is natuurlijk niet zo. Morgen kan ik dood zijn.’
‘Ik hoop wel dat dat niet het geval is. We zouden morgen nog naar de film gaan.’
‘Fijn dat jij altijd zo’n praktische geest hebt.’
‘Weet je, misschien zeg ik je wel niet genoeg dat ik je vaak heel erg moedig vind.’
‘Ja? Is dat zo?’
‘Ja. Jij loopt niet weg. Dat is een beeld dat ik van je heb. Soms in heel kleine dingen, of dingen die klein lijken. Je doet niet altijd wat ik zou willen dat je doet, of hopen dat je doet, maar je blijft wel.’
‘Nu maak je me verlegen. Het is een ingewikkeld verlangen, het verlangen naar dingen die blijven. En stel je voor dat ik zelf zou blijven, dat zou dan al een heel klein beetje een antwoord zijn.’
‘Het is mooi om te zien hoe jij zelf een wereld maakt rondom jou die je misschien niet hebt gekend, maar waar je wel naar verlangt en die je wel wilt geven aan anderen. Ook daar is moed voor nodig.’
‘Ik denk altijd dat jij op een veel meer vanzelfsprekende manier zonder aarzelen het goede zult doen als het erop aankomt.’
‘Ik denk dat je me beter inschat dan ik ben. En jij vecht trouwens gewoon anders dan ik.’
‘Er is natuurlijk ook moed nodig om niet bij mij weg te lopen.’
‘Ga je weer beginnen?’
‘Nou ja, je weet wel wat ik bedoel.’
‘Ja, maar de vaststelling blijft dat jij nu hier bent, bij mij. Je bent naar mij gekomen. En dit is de enige plek waar ik nu wil zijn. Hier.’
‘Het blijft op een of andere manier telkens een kleine overwinning als ik naar hier kom. Als ik zie dat je me herkent, en dat je het blijkbaar fijn vindt dat ik er ben, dan moet ik altijd even schakelen in mijn hoofd.’
‘Ik zie dat altijd in je ogen, dat iets dat net aan paniek voorafgaat. Heel even.’
‘De bedoeling was wel dat ik dat verborgen zou houden.’
‘Jij kunt voor mij niet zoveel verborgen houden.’
‘En als ik bevries? Misschien zie jij dan meer dan ik zelf zie.’
‘Dat zou kunnen, dat weet ik niet. Soms zou ik dan in je lichaam willen kunnen kijken, om te zien waar de zachte toegangspoort is.’
‘Als die er is.’
‘Ja, natuurlijk is ze er. En jij laat jezelf zien, ook wel moedig eigenlijk.’
‘Zo zonder bescherming tegen de monsters.’
‘Ik ben er ook nog natuurlijk. Als die monsters mij zien, blijven ze aan die kant van de lijn.’
‘En jouw monsters? Hoe staat het daarmee?’
‘Vandaag rusten ze.’
‘Dat vind ik wel een heel goed plan. Zeker als ik zo vanuit deze hoek naar je kijk.’
‘O jee. Wat zie je?’
‘Ik zie jou. Hier.’
‘Dan is het goed.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten