De dag kantelt naar een andere kant, daar waar het licht het weer over zal nemen.
Misschien begint de tijd weer in te ademen.
Je moet heel stil zijn om het te kunnen voelen.
Je kunt de aarde aanraken, ontdaan van elke vraag en elk doel.
En dan kun je het voelen.
Zoals op de schommel, dat ene gewichtloze moment in de lucht.
Net voor je weer naar beneden gaat.
De huid van de tijd.
De winter komt, met langere dagen.
Troost is mogelijk.
Daar waar je je uit handen geeft, kun je gedragen worden.
Naar het licht.
Je zou niet alleen moeten zijn, denk je.
Op dit moment van het keren.
Je zou een mysterie kunnen delen.
Terwijl loop je verder door de stad.
Er is te veel lawaai, te veel gretigheid.
Iets is te ver weg, het maakt je koud.
Je loopt door, naar een lege plek.
Daar kun je het kantelen terug horen.
En het is goed.
Je ziet het aanraken.
Je hoort de tijd.
Iets zou fout gaan, als je daar niet bent.
Op dat moment.
Straks is er het licht van februari.
Maar nu is er het keren.
Je kunt je hand op je buik leggen.
En je adem voelen kantelen.
Het is dezelfde adem.
Misschien is het zo eenvoudig.
Misschien is de winter een aarzelend verlangen.
De tijd houdt je bij de hand, als de koude komt.
En straks schuif je in de nacht.
Tot de dag je overneemt.
Je bent het ritme.
Je ziet een verhaal van de nacht.
Wat je zou vertellen.
En straks gaat het licht uit.
En buig je voor de dag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten