15 december 2019

Zinvertraging

‘Kom er maar bij zitten.’
‘Zo?’
‘Ja. Kies maar, alles is goed. Het mag allemaal.’
‘En zo blijven alleen de woorden tussen ons.’
‘Dat is een mooi beeld. Het past wel bij ons.’
‘Soms kun je door de woorden heen kijken. En soms niet. Je weet het niet altijd vooraf, wat het zal worden.’
‘Jij maakt me altijd wel rustiger. Dat komt door jouw stem, denk ik.’
‘Ik moet altijd een beetje wachten eer ze zakt. Dat zegt me telkens iets. Soms blijft ze rusteloos.’
‘En kijken? Helpt dat?’
‘Ja. Het is iets dat ik geleerd heb, door hoe de dingen zijn gelopen. Heel goed kijken, om zo de kleinste verandering te zien en zo de dingen in te schatten.’
‘Is er iets met je been?’
‘Het is er nog niet, denk ik. Misschien is het naschokbeen of zo. Hoewel, schok is een te groot woord.’
‘Soms vraag ik me af hoe je lichaam zou voelen als je spieren je alleen maar moeten overeind houden of zo. Alle pijn, alles dat opgestapeld is, alle reflexen, alle angsten, alles zou weg zijn. Alleen de zwaartekracht of zo. Zou je dat wel aankunnen, zo bevrijd zijn?’
‘Dat is een interessante vraag. Ik zou misschien wel bang zijn, hoewel ik vaak stiekem naar dat gevoel verlang.’
‘Alsof je dan jezelf zou verliezen?’
‘Misschien. Al is dat ook een beetje raar, dat ik bang zou zijn van die vrijheid.’
‘Nee, toch niet. Het lijkt me heel normaal.’
‘Zou een lichaam zich dat nulpunt kunnen herinneren? Ergens in een soort huidonderbewustzijn?’
‘Ik denk het wel, of ik hoop het toch.’
‘Als je dan de ballast of de deuken wegneemt zou het in dat geval gewoon rustig terugkeren. Ik vind het zo moeilijk om erop te kunnen vertrouwen dat het dat vanzelf zal doen. Het is alsof ik het zou willen zien, vooraf, hoe het is daar, op die plek. Om te weten waar het dan naartoe gaat. Maar ik denk soms dat dat beeld bij mij weg is, of er misschien wel nooit geweest is.’
‘Het zou best nog wel eens kunnen meevallen, beter dan je denkt.’
‘Bij jou zijn het de ogen. Soms ben je ergens anders, en dat zie ik dan. Je zit dan wel tegenover me, en je ziet me wel, maar je kijkt naar iets dat ergens helemaal anders is. Het is dan een beetje alsof je uit elkaar schuift of zo. En als je dan terug met jezelf samenvalt, als je ogen terugkeren, dan word ik rustiger.’
‘Ik weet niet wat jij allemaal ziet, misschien zie je wel meer dan ik zelf voel.’
‘Ik denk soms dat lichamen in een soort tussenruimte kunnen zijn, waar de woorden niet zomaar kunnen komen. De zinnen zouden nooit op hun bestemming komen.’
‘Je bent er op doorreis, als het ware.’
‘Ja, zoiets.’
‘Misschien zijn we wel meestal op doorreis.’
‘Ze zeggen dat handen kunnen helpen, en ik denk dat dat zo is. Maar ik weet het niet zo goed.’
‘Volgens mij weet je dat wel, ook al stopt dat weten voor je woorden.’
‘Waarschijnlijk heb je wel gelijk. Zoals gewoonlijk.’
‘Probeer je voor te stellen dat ik dit zou doen.’
‘Ik probeer het me voor te stellen.’
‘Probeer je nu voor te stellen dat je je dat niet voorstelt.’
‘Nu duizelt het een beetje.’
‘Je vertelde me ooit dat de woorden bewegen in je lichaam. In je armen en zo. Soms zie ik ze, die woorden, in je. Bij mij is dat anders, denk ik. Soms zou ik mijn hand willen openen, en alle woorden even weghalen daar. Ze even op een pechstrook leggen, heel even maar.’
‘Dat is dan zoiets als met die zwaartekracht.’
‘Ja, eigenlijk wel.’
‘En dan?’
‘Als we dan zouden kijken, wat zouden we dan zien?’
‘Ik zou ook dan lang kijken, denk ik. Hoop ik. In het echt zou ik waarschijnlijk heel verlegen zijn.’
‘Ik zou verdrietig zijn, denk ik. En tegelijk heel rustig.’
‘Het is wel een mooie gedachte eigenlijk. Een geschenk.’
‘Dat we misschien wel nooit zullen krijgen.’
‘Maar dat we toch bijna gezien hebben.’
‘Bijna.’

Geen opmerkingen: