01 maart 2020

Een rivier van woorden

De dagen. Alle plannen die je had. Woordplannen. Die grote tekst die je zou gaan schrijven, eindelijk. De belofte van een helder lijstje, gewoon netjes af te werken. (De illusie van een zeer lichte controle over de werkelijkheid.)

En toch veel woorden, terwijl de plannen zich verplaatsen naar een volgend lijstje. Wat misschien iets zegt over het gewone leven.

De vragen komen naar je toe. Of je dit ook nog even kunt doen, of je dat nog kunt doen.

Zoals die ene vertaling. Je neemt je woordrituelen waar. Eerst moet de tekst die je kreeg er een beetje netjes uit zien. Geen verspringende bolletjes of nummertjes. Geen verschillende lettertypes. Geen kleurtjes. Gewoon rustige woorden. En dan beginnen ploegen. Je kunt de tekst in jouw taal een klein beetje soepeler maken dan die is in de andere taal, maar vaak is het toch vooral ploegen en kneden, woord per woord. (Niet elke tekst is gemaakt om glashelder te zijn. Sommige teksten hebben als bestemming stilstand, en niet een riviertje.) In een laatste ronde nog alle kleine lettertjes en cijfertjes goed zetten. En dan de tekst uit handen geven. De woorden zijn een beetje nors, maar de tekst lijkt zacht.

Je kijkt naar de derde aflevering van de documentaire. En weer voel je elk beeld, elk woord. Dingen die in lichamen geschreven zijn, net voor de plek waar de woorden zijn. Er was een niemandsland rond die gedeukte lichamen, rond al dat verdriet. De woorden nemen het over, de dingen laten zich voelen.

Later stuur je nog een berichtje naar de mevrouw die de documentaire maakte. Je weet niet of ze jouw woorden zal lezen. Maar ze zijn er.

(Je ziet beelden, alsof ze langzaam onbenoemde plekken beginnen in te nemen.)

Je had je eerder al opgewonden over de uitspraken van een minister. Je had al via een collega het document van die regering gekregen. Je was al een beetje erg verontwaardigd. Die ochtend lees je in de krant het verhaal van de brief van de minister-president. Je handen beginnen te trillen. Uren later ben je nog altijd ziedend. Het is in zekere zin een  geruststelling dat de dingen je zo kunnen raken. Diepe schaamte voel je. Wat je leest, het gaat in tegen zoveel dingen die blijkbaar zo diep in je verankerd zijn. Je leest de woorden van het document nog eens opnieuw. Je ziet de kille zinnen. Rusteloos probeer je je op je werk te concentreren. Je weet dat er maar één uitweg is. Woorden. tijdens de middagpauze zet je de woordenstroom open. Je vingers ratelen over de toetsen, in een eindeloze stroom, ononderbroken. Je leest het nog een keer na. Enkel hier en daar schuif je er nog een woord tussen. De tekst is weg. De tekst zal zijn weg wel vinden. De tekst drijft van je weg. Je lichaam begint heel langzaam rustiger te worden.

Die avond. Jullie zitten in een cirkel. Je luistert naar de zinnen. Ze gaan heen en weer, bewegen vrij. In je hoofd zie je woorden. Als je die woorden in het gesprek zou leggen, zouden de stromen naar elkaar toe komen, dichter bij elkaar. Zo komen ze naar je toe.

(Je buik volgt een heel andere stroom, tot ver in de volgende dag.) (Je kunt van je lichaam geen lijstje maken.)

De volgende dag. Je hebt een briefing bij elkaar te puzzelen. Het is elke keer weer spannend. Je begint met fragmenten en vult de gaten verder op.

Je hebt nog een andere tekst te schrijven. Je hebt een half uurtje voorzien om te wachten op de tekst. Je ademt je naar de plek waar je zou kunnen beginnen. Het is alsof je huid verandert. Je had al een week het woord in je hoofd waar de tekst over zou gaan. Je had die hele tijd iets van een verzet gevoeld. (Zo is het vaak. Je weet dus dat je niet kunt weglopen van wat zich aandient.) Je begint te schrijven. Je volgt de rivier, het is de enige weg voor deze tekst. Je schrijft iets over het kind, de kinderen. Als het daar is, in die tekst die in de wereld zal zijn, zal het iets veranderen aan je lichaam, denk je. Nadien ben je een beetje bang. De tekst is uit je handen.

Die avond. Een concert. Je wilt gewoon zitten en luisteren en kijken, voor en na enkele dingen zeggen met de vriendin die bij je is. De zanger op het podium is geheel rustig zichzelf, zijn muzikanten bewegen met hem mee. Je begrijpt het niet, het maakt je rusteloos, die mensen die blijkbaar alleen naar een concert komen om de hele tijd heen en weer te lopen om nog meer bier te gaan halen, de hele tijd te kletsen. Je begrijpt het niet, mensen die meer bezig zijn met hun apparaat en voor de zoveelste keer een foto willen maken. (Je bent er pas als je een foto hebt gemaakt.) Het is iets in je, het maakt je rusteloos.

De volgende dag. Snel de weekendboodschappen doen, om aan het station op je bezoek te wachten. De vrouw is van ver gekomen om met je te praten. Over de kinderen. De uren vliegen voorbij. Haar verhaal ontroert je diep. Het is alsof de woorden er al waren. Het gesprek had op zichzelf gewacht, als een plek uitgespaard in de lucht. Het is een mooi geschenk.

Later die dag. De mannen. Ze zitten rond je tafel. Je kijkt hen aan. Zoveel jaar al zijn jullie samen onderweg. De verhalen volgen elkaar op, stuiteren soms een beetje heen en weer. En wat met de vaders? Daarover gaat het. De tijd is te snel gegaan, weer.

Die avond, weer een concert. De kerk die geen kerk meer is. De zanger van de groep is een vriend. (Hij is een beetje kaaltjes aan het worden, zie je.) Hij houdt van de woorden. De beelden tegen de kerkmuur achteraan lijken mee te bewegen.

En op zondag kijk je naar de rivier die langzaam dichterbij komt.

Geen opmerkingen: