14 maart 2020

Anna

Ik zag haar voor het eerst ruim een week geleden. We zaten naast elkaar te wachten. Er was genoeg ruimte tussen ons in, maar je kon wel zeggen dat we naast elkaar zaten. Daar, op de rand van de muur, wachtend op de trein.

Toen ik haar zag, was het alsof ik haar meteen herkende. Waarvan, wist ik niet. Ze keek naar mij, bleef kijken. Ze vroeg waar ze mij van kende. Ik zei dat ik het niet wist. Ze heette Anna.

Misschien is het wel zo dat je elkaar gewoon ter plekke voor het eerst kunt herkennen.

Ze had mooi grijs haar. Die kleur leek gemaakt te zijn voor haar ogen.

Ik vroeg hoe het met haar ging. Als je elkaar toch al kent, mag dat. Ik vroeg haar of ze al een fijne dag had gehad.

Ze vertelde me dat ze al een tijd daar op die muur zat. Ze had al enkele treinen voorbij laten gaan. Het lukte haar om een of andere reden niet om in te stappen. Ze wou gewoon kijken naar de mensen, alsof ze op iemand wachtte. De dag was niet zo goed geweest, zei ze. Ze was onlangs begonnen op haar nieuwe werk. En het was alsof ze nog een beetje verloren liep. Ze had een gesprek gehad met iemand die maar bleef doorpraten de hele tijd. Het was alsof hij alleen maar gewicht op haar legde. Hij zag haar niet, zag niet hoe ze even niet meer kon ademen of zo. Nu ze erover nadacht, zag ze het weer. Hij had haar eigenlijk helemaal niet aangekeken tijdens het gesprek. Het was alsof zijn woordenstroom net over haar heen ging.

‘Heb je dat soms ook? Dat je zou willen dat een ander je ziet? Gewoon. Het is niet zo bijzonder. Maar gewoon dat je voelt dat iemand je in de ogen heeft gekeken en op een of andere manier echt heeft gezien wie je bent, ook al is dat maar een deel van wie je bent. Als je dat merkt, is het alsof je je veilig voelt. Je kunt terug samenvallen met jezelf. Je kunt gewoon ademen en praten.’

Ik zei haar dat ik dat verlangen zeker herkende. Soms zijn er weinig mensen die je willen zien, misschien wel omdat ze de hele tijd bezig zijn met het beeld van zichzelf dat ze zouden willen zien. Om een ander echt te zien, moet je een beetje naar een kwetsbare plek gaan, daar waar je zelf breekbaar zou kunnen zijn.

‘Misschien was het dat wat ik herkende in jou, hoe je keek. Alsof je iets zag. Het is een beetje onbeleefd of zo dat ik dat nu zo zeg. Vergeet het ook maar weer gewoon. Maar ik ben wel blij dat je naast me kwam zitten. Dat maakt mijn dag goed.’

Terwijl ze aan het praten was, probeerde ik me voor te stellen hoe haar kinderen eruit zouden zien. Ik wist niet eens of ze wel kinderen had en ik weet niet waarom ik het haar niet vroeg. Het was alsof ik zag hoe haar ogen zouden veranderen zodra ze over haar kinderen zou beginnen praten. Dat had ik enkele dagen daarvoor nog gezien bij een andere vrouw, die me vertelde over de kinderen die ze graag zou gehad hebben. Alleen al door die ogen waren ze er echt. Hoeveel kinderen Anna heeft, wist ik toen nog niet. Misschien wist ik al dat ons gesprek nog lang zou duren.

Ik vertelde haar hoe ik die dag een bericht had gekregen van een vroegere geliefde. Soms krijg je jaren later nog een zin die als een geschenk zo maar naar je toe komt. Je beseft dat wat er was, toen, ook echt was of zo. Het verandert de herinnering in je lichaam.

‘Het is mooi, hoe je dat vertelt. Ik ben blij voor jou. Het is een gevoel dat ik ook ken. Dat je je afvraagt wat iets betekende voor een ander, wat jij betekende voor een ander. Ik merk bij mezelf dat ik er soms van uitga dat dat wel niets zal zijn.’

Ze vertelde me nog een mooi verhaal over een man die ze ooit kende. Hij was ineens vertrokken uit haar leven om met iemand anders verder te gaan. Dat kon ze op zich wel aanvaarden, ze wist al langer dat er iets niet helemaal goed zat. Maar dat idee van een soort absolute breuk met wat geweest was, dat verwarde haar nog steeds.

‘Ik weet niet of hij me echt gezien heeft. Misschien niet, waardoor het gemakkelijk was om verder te gaan. Misschien wou hij zich niet laten raken door ons, en wou hij daarom weg. Het is niet dat ik hem nu zo nodig in mijn leven zou willen, maar ik zou gewoon willen weten wie ik was voor hem, toen. Soms.’

We stapten samen in de trein. Ze vertelde me over haar kinderen. Haar ogen veranderden.

‘Soms ben ik bang voor het moment dat ze niet meer zomaar tegen me aan komen kruipen. Soms. Ik weet dat dat moment zal komen. Het hoort ook zo, waarschijnlijk. Maar ik weet niet of ik erop voorbereid ben.’

Ik zei haar dat ik zeker wist dat het wel goed zou komen. Het had iets met haar ogen te maken. Denk ik.

Geen opmerkingen: