Misschien is liefde een huis. Misschien moet je door de liefde naar het huis kijken, niet omgekeerd. Misschien kan een huis traag groeien, kan een huis leren luisteren naar het licht, naar het ritme van de natuur. Misschien heb je stilte en aandacht nodig om te zien dat een Japanse tuin niet leeg of kaal is, maar meer een soort ingedikte betekenis die zich maar voorzichtig laat aanraken. Het wondermooie Het wolkenpaviljoen van de Nederlandse schrijfster Jannie Regnerus is misschien wel zo’n tuin.
Hoe het juist werkt, is niet zo duidelijk. Sommige boeken lees je, letterlijk dan, zachter. Je laat ze voorzichtig in je hand rusten. Je betast tussendoor het papier. Je draait de bladzijden voorzichtig om en soms probeer je met je vingertoppen de woorden te voelen. De zinnen die je leest, brengen je adem in een ander ritme. Het is alsof de zinnen en de beelden in die zinnen weinig geluid maken. Je hebt wel het gevoel van licht. In dit geval geen fel of hard licht, maar wel licht dat erg aanwezig is, dat je uitnodigt om te kijken.
Huizen spelen een grote rol in dit boek. Luut is een architect. Zijn huwelijk is voorbij. Kris, de moeder van zijn dochter Tessel, woont in een huis aan de andere kant. Luut voelt zich niet meer tevreden met de huizen die hij moet ontwerpen. Ze zijn als wegwerpproducten, bedoeld om er maar even te zijn. Ze krijgen niet meer de kans om zich te zetten of om verhalen te verzamelen. Ook in zijn eigen huis ziet hij zijn falen. Hij wilde het grote herenhuis, ook als een soort bewijs van zijn identiteit, tot een thuis maken voor zijn gezin. Het huis dreef hen uit elkaar. De dingen verbrokkelden voor zijn ogen.
Het boek bestaat uit korte hoofdstukjes. Het zijn in zekere zin omwegstukjes. Er is steeds een bepaald beeld of een gedachte als kern van een kleine bespiegeling. De zinnen zijn beeldend, poëtisch en heel helder. Het verhaal laat zich zien doorheen die korte stukjes.
Luut lijkt op zoek naar een nieuw of hernieuwd fundament om zijn huis terug te winnen. En daarbij gaat het de hele tijd over de liefde voor zijn dochter. Zij is altijd wel ergens aanwezig, dichtbij of in de verte. Hij wil een thuis kunnen zijn voor haar. De hernieuwde inspiratie die hij zoekt als architect is sterk verbonden met hoe hij als vader naar zijn dochter kijkt. Het is alsof hij wil dat zij ziet dat hij bezig is een huis – een thuis – te maken dat wel zal blijven.
Hij reist terug naar Japan, waar hij vroeger al geweest was, om zich te laten voeden. Hij gaat naar een eeuwenoude tempel, die elke twintig jaar helemaal wordt afgebroken en opnieuw wordt opgebouwd. Het hele proces is diep verankerd in rituelen en in een wijsheid die in alles het tegengestelde van vluchtigheid is. Tijdens die reis denkt hij na over zijn leven tot nu toe. Er lijken lijnen te zijn in het landschap, tussen dat van toen, waar zijn ouders nog altijd wonen, en dat van nu, waar hij woont. Die lijnen zijn als dijken, waar je overheen moet. Het kost hem een zekere moeite, maar het is alsof zijn dochter alle bewegingen mogelijk maakt. Zij maakt haar wereld, en hij kijkt naar haar om zo iets te zien van wat een huis is.
Het boek drijft op sterke beelden. Zo is er het beeld van een nest van ijzerdraad dat is gemaakt door duiven. Of het beeld van het meisje dat het licht van de maan probeert te vangen in een doos. Er zijn verwijzingen naar schilders die in hun werk het onzegbare probeerden te vatten of naar Japanse literatuur.
3 opmerkingen:
Zalig, inderdaad intens mooi geschreven boekje. Heb er zo graag traag van gesnoept. Herkenbare bespreking Jan.
Dankjewel daarvoor Mieke.
Een reactie posten