02 oktober 2020

Ik ben hier


Soms weet je niet wie of waar je bent, blijkbaar. Stel je vast. Soms wijzen andere mensen je erop wie of waar je bent.

Je bent net aangekomen op het werk. Het vaste ritueel van het uitladen van je spullen uit de rugzak. 

Telefoon. Je herkent de stem van de mevrouw beneden aan het onthaal in het grote gebouw. Ze zegt dat er een stapel kranten ligt bij haar. Ze vraagt: “Is er iemand in het gebouw?” (Eén seconde nadenken.) Je zegt: “Ja, ik ben er.” Ze lijkt aangenaam verrast. Je kijkt even rond en dan naar je eigen lichaam, dat zich duidelijk op de plaats bevindt waar de telefoon ook is. Je zegt dat je naar beneden zult komen om de kranten op te halen. Ze is blij. (In de lift denk je aan hoe het soms is aan de telefoon. Iemand vraagt: “Waar ben je?” Iemand antwoordt: “Ik ben hier.”)

Je denkt aan iemand die een zware dag voor zich heeft. Je hoopt dat je in gedachten iets van haar verdriet mee zult kunnen dragen.

Je had het verwacht, je wist het. Er zou weer een mail zijn van hem. (Het aanduiden van de nieuwe regering zou ongetwijfeld een trigger zijn. De aanwezigheid van die ene mevrouw die hij zo veracht zou ongetwijfeld een dubbele trigger zijn.) Zo ongeveer om de maand krijg je een mail van hem. Het is steeds een opsomming van een lijst van dingen die hij verschrikkelijk vindt aan de Groenen, een lijst die moet bewijzen wat moest bewezen worden. De stijl van de mails is, om het beleefd te zeggen, kwetsend en misprijzend. Je hebt al een paar keer geprobeerd duidelijk te maken dat de toon van zijn bericht niet echt aanzet tot zin in dialoog. Wat meestal niet begrepen wordt. Hij haalt enkel ‘feiten’ aan, heeft een wat pittige stijl van communiceren. Het zal ongetwijfeld geheel aan jou liggen. Hij is er duidelijk echt van overtuigd dat hij werkelijk alles echt beter weet, en dat hij jou erop moet wijzen dat je het misschien wel goed bedoelt, maar dat je eigenlijk een sukkel bent die te veel plaats inneemt in de wereld. Je had je voorgenomen er niet meer op te reageren. Het heeft toch geen zin. De mail is er. Je kunt het niet verdragen dat je vrienden weer eens worden aangevallen als totaal incompetent. En iets triggert jou. Hij stelt dat elke “authentieke Vlaming” zeker tegen deze regering is. Jij voelt je geen ‘verliezer’, maar bent eigenlijk nogal blij en trots op wat jouw vrienden die bij de mailer vooral tot walging aanzetten blijkbaar hebben bereikt. Je antwoordt, dan toch, om je vrienden te verdedigen en om hem mee te delen dat je vaststelt dat je volgens hem dus geen ‘echte’ Vlaming bent en dat je hem niet het recht toekent om uit te maken wie wel of niet tot de ‘echten’ mag gerekend worden. (Het is akelig, iets kruipt onder je huid. Soms vraagt men zich af waar het begint, een cultuur waarin mensen denken dat ze mogen bepalen wie ‘echt’ is en wie niet, wie ‘boven’ is en wie ‘onder’.) Uit zijn antwoord blijkt dat je hem kwaad gemaakt hebt. Eens te meer weet je: dit heeft geen zin. En ook weet je: er zijn lijnen die je moet bewaken. Niet omdat je wilt winnen. Meer als een soort algemene fatsoensgrens, of zo.

(Het heeft iets in je geraakt. Het zal nog even duren eer het is weggesijpeld uit je lichaam. Dat is dan maar zo.)

(En nog iets. Je hebt geen zin om sommige dingen te horen. Even niet. Een volgende dag misschien weer wel.)

Je staat opleiding te geven. Je doet alsof je soepel heen en weer beweegt. Je slalomt soepel tussen de twee talen. Je collega’s, aan wie je de opleiding geeft, zien er allemaal gewoon mooie mensen uit. Ze lijken allemaal authentiek zichzelf. Het zou zelfs kunnen dat de taal die ze spreken, helemaal geen verschil maakt. Je bent veel.

(I contain multitudes)

(Iets raakt je, legt even een zwaarte op je.)

Je prutst verder aan die tekst die je elke vrijdag in elkaar knutselt. Het heeft gewoon de tijd nodig die nodig is. (Eigenlijk ben je moe en wil je naar huis, maar je doet gewoon verder.)

(Je beperkt je, zoals afgesproken met jezelf, tot één stukje chocolade voor de dag. Genot uitstellen blijft een kerncompetentie.)

De meneer die normaal rond komt om de vuilnisbakjes leeg te maken blijkt in zijn eentje in de vergaderzaal te zitten. Zijn smartphone is blijkbaar eindeloos interessant.

Je loopt naar het station. Een verdriet komt over je. Een zwaarte. Je ziet de dingen. Misschien is het wel goed zo. (Het moet ook gewoon door je heen.)

Je loopt naar huis, in de stad. Soms ben je moe, is het alsof je geen zin hebt in zoveel mensen die in allerlei richtingen lopen, onverwachte bewegingen maken, ineens hard roepen, slenteren. Het is gewoon jouw vermoeidheid. Je neemt de binnenweg. Het ritme van je stappen maakt je rustig.

Je denkt. (Kijken naar alles wat is.)

(Je zou het verhaal moeten kunnen vertellen.) Je bent weer waar je was, denk je.

Je denkt aan iemand.

Er is nog een heel lijstje voor het weekend, stel je vast.

(Django speelt lustig door, terwijl je schrijft. Je kunt zijn gitaar voelen.)

En de regen. Die komt. Ongetwijfeld.

Geen opmerkingen: