Maak nu even geen lawaai, denk je.
Praat zacht en nederig, denk je.
Geen dichte drommen, denk je, ook al kun je alles begrijpen.
Geen gretigheid, geen grote woorden.
En even geen meningen, of toch niet te veel.
Gewoon kijken.
En iets voelen van het punt waar het leven in de dood kantelt.
Iets van de machteloze handen.
Iets over de liefde, iets over onvermogen.
Vermoeidheid ook, en kwetsbaarheid.
(Het is telkens weer zo, in je hoofd, alsof je al drie dagen verder bent.)
Misschien wou je net iets meer deemoed voelen.
Daar waar de pijn van een ander de jouwe raakt.
Een toon die net een beetje anders zou zijn, iets minder luid.
(Veel schroom.)
Misschien is het gewoon je eigen vermoeidheid.
Misschien zie je je eigen verdriet.
Misschien – ineens zie je het duidelijker – had je een ander ritueel gewild.
Een ander soort heiligheid.
Je ziet de wind.
Je hoort de kinderen.
Je zag de foto van het nieuwe leven, pas geboren.
Je zag iets van een verlangen, het was er.
Er was een zwaarte, ergens in de middag. Het verdriet liet zich zien.
En je keek.
Je zocht de veilige hoek op in de kamer, met de sterke muren.
Je keek naar de zinnen in je boek en in je handen.
(Je weet nooit helemaal zeker waar de verleden tijd kantelt in de tegenwoordige tijd.)
Je lichaam antwoordt in vertraging.
En je ziet in het huis hoe het verandert als je er niet alleen bent, hoe de ruimte zich herschikt.
De ruimte ademt in herinnering.
Het regent, als een trage wijding.
Je schrijft een brief.
Misschien heb je wel niets te vertellen.
Je vertelt iets over die plek, ergens in de middag.
Je zou iets willen kunnen geven.
Misschien is het wel goed zo, zo zonder lawaai.
Dat beeld dat je had gezien, het blijft. Je begrijpt het niet helemaal.
De fadozangeres begrijpt het wel, denk je.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten