Je hebt je een beetje moeten haasten met het eten, maar nu ben je op weg naar een concert. Het is tweemaal geprogrammeerd op dezelfde avond. Jij gaat naar de eerste uitvoering.
De drukke dag zit nog in je lichaam. Vooraan.
De vriendelijke mevrouw brengt je naar je stoel. Net achter het mengpaneel.
Je wacht nog even af hoe warm of koud het is. (Wel of niet de jas over de stoel hangen zou moeten gebeuren voor het concert begint.)
Je probeert het programmaboekje te lezen. (Je ogen zijn moe na een hele dag werken, het is een beetje donker in de kerk, de lettertjes zijn klein.) Je kunt dat ene woord niet goed lezen. De andere vier muzikanten bespelen een saxofoon die je herkent in de enigszins vage lettertjes. Het vijfde instrument is een woord van vijf letters, dat zie je. Je denkt dat het tubax is, een woord dat je nog niet kende. Maar misschien lees je het verkeerd. Het is alleszins het grootste instrument, en het kortste woord.
Je lichaam ademt langzaam de plek in. Je zou willen dat iedereen gewoon stil is en wacht, aanwezig in dit hier en nu. Je ziet wat vooraan is, hoe het zich voorbereidt op een overname.
Zo gaat het, weet je, telkens weer. De muziek zal het overnemen, zal je lichaam voorzichtig overnemen. Je moet alleen wachten.
De muzikanten staan of zitten klaar. Ze beginnen te spelen. Dat speciale geluid. Het beweegt door de ruimte van de kerk. Het komt van alle kanten, of het is overal, het is.
(Je kunt het niet verdragen. Mensen die nog zitten te praten. Mensen die nog de hele tijd op hun smartphone bezig zijn. Mensen die rechtop gaan staan om foto’s te maken. Mensen die nog rusteloos heen en weer draaien op hun stoel.)
(Ga gewoon zitten, zwijg, maak het stil, kijk naar de muziek, hoe die beweegt, hoe die je lichaam overneemt, zou je willen roepen, in stilte, zonder te bewegen.)
Hoe wonderlijk het is hier te zijn, denk je. Hoe wezenlijk het voor je is, denk je. Dat je er zomaar zit, dat de muzikanten spelen, dat de muziek beweegt, dat de tijd daarbuiten verdwijnt, dat het zomaar kan. Je bent zo dankbaar.
Je kijkt naar je lichaam, zonder te bewegen. Zoals bij een meditatie, dat gedachten in je hoofd nog even heen en weer hollen. Dat je die met milde aandacht ontvangt en laat bewegen naar de pechstrook, ergens buiten je lichaam. Je moet het enkele keren doen.
Je weet dat onderweg je lichaam ergens zal kantelen, in de muziek. Als je erop let, zul je mogelijk een drempel zien, zul je mogelijk bang worden, zul je aarzelen om jezelf uit handen te geven. Als je er niet op let, zul je het pas merken als je aan de andere kant bent.
(Je moet het haar vertellen, denk je.)
Je kijkt naar Buxtehude. Ziet hoe die muziek beweegt. Het is alsof je de muziek in de ruimte ziet, in een balans tussen horizontaal en verticaal. Je vraagt je af hoe anders Bach eruit zal zien.
(Dit is ook een heiligdom, denk je. Je moet het haar vertellen.)
Later zullen er zinnen naar je toe komen met het woord overgave erin. Je bent aan de andere kant. Ongemerkt heeft je lichaam zich uit handen gegeven.
Je houdt van die heel diepe bas van dat instrument, de tubax dus. Je hebt altijd gehouden van een diepe baslijn. Samen raken de klanken je huid. De basklanken doen iets met je buik.
(Dat ene mag wel in de brief, denk je.)
Je ademt anders ondertussen.
Een stroom, je weet niet meer waar de dingen ophouden of beginnen. (Ook al doet je rug pijn.)
Bach beweegt. Je ziet Bach bewegen.
Telkens opnieuw, als eb en vloed. Je kijkt, je volgt, of niet.
De klanken leggen zich neer, ze hebben de huid van de kerk veranderd, ze hebben je huid veranderd.
Je loopt naar huis in de avond. (Je hebt liever geen slenterende mensen voor je op de kasseien. Je wilt alleen bewegen nu.
(Je ziet zinnen.)
Thuis zoek je de cd op, van toen je hen de vorige keer zag. Op dezelfde plek.
(De woorden, zo verdwijnen ze zeker niet.)
(Je vertelt iets aan de nacht.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten