29 maart 2024

Ze zit naast je

De week lijkt zo gevuld. Iets zal pas rustig zijn aan de andere kant ervan. En het is goed. (Gewoon de rivier volgen.)

Je bereidt je presentatie van de volgende dag voor. Je bekijkt de route, welke bus vanaf het station, hoe ziet de weg er daarna uit. Je bekijkt de uren van de trein. (Alles zit netjes in je hoofd, staat op een papiertje, de rest van de dag kan komen, morgen ook, wanneer het morgen is.)

Een lang en traag gesprek met je zus. Je bent zo blij haar te zien, ook al is het op het scherm.

Een andere dag. Je probeert eerst nog zoveel mogelijk te doen, voor je gaat vertrekken. (Ja, alles staat op je papiertje, zit in je hoofd, je hoeft niet alles nog eens te bekijken.)

Het is druk in de trein. (Half de wagon lijkt Spaans te spreken.) Mensen blijven heen en weer lopen, alsof er op magische wijze lege plekken zouden komen. Je leest nog rustig al je documenten, als voorbereiding voor je dubbele presentatie.

De trein komt aan in Brugge. Je haalt nog net die vroegere bus. Je kijkt naar de namen van de haltes. (Het kaartje zit in je hoofd.) Alles klopt. (De studenten op de bus lijken zich af te vragen wie jij bent.) Je loopt na het uitstappen naar het grote gebouw. Bij het onthaal zie je dat jouw naam op het aankondigingsbord staat. Je voelt je heel welkom.

In de grote raadzaal. Eerst de korte versie, dan de lange, van je presentatie. Bij de lange zit er veel leiderschap in de zaal, zo blijkt. (Je bent enigszins geïntimideerd.) Naarmate je je verhaal verder vertelt, zijn er meer aanwezigen die zich losmaken van hun laptop.

In de trein terug zoek je een geborgen plekje, omringd door iets.

De avondvergadering duurt gelukkig niet te lang. Op weg terug naar huis, de straten lijken zo zacht. Ze omringen je in je alleen.

Een andere dag. Die ochtend neem je de metro tot het eindpunt. (Die halte nam je nog nooit, denk je.) (Je hebt het plannetje in je hoofd, en in je hand.) Het pad omarmt de vijver.

De vergadering begint. Je hebt straks een woordje te doen. Je luistert naar het gesprek, schrijft de woorden van wat je straks wilt zeggen in je schriftje. Het verhaal laat zich vertellen. (Ze lijken te luisteren.)

Terug op kantoor hoop je op een lege namiddag, om alle dingetjes rustig en alleen af te werken. Het gaat net anders, alles en iedereen heeft je net nu nodig, zo lijkt het. (Iets ophalen aan de loskade, een software-update, een te veranderen paswoord, of je dit even wilt tekenen en weer doorsturen, en dit ook, en dit ook, of dat document wel klopt, en of je het anders even kunt doorsturen, of je dat ook nog even kunt doen, een vel papier uit het kopieerapparaat prutsen, iemand heeft dat er gisteren in laten zitten, de afwasmachine uitladen, …) De kosmos nodigt je uit tot zen.

De eerste avondvergadering. Je ziet iemand die heel erg moe lijkt, het is in haar ogen. Het, je ziet het.

De tweede avondvergadering. Je mag iets vertellen, terwijl een joekel van een foto van jouw gezicht achter je op het scherm staat. Het borrelt, de hele avond. Een lang gesprek. Je krijgt ook nog bloemen mee.

De volgende dag. (Je bent een beetje zenuwachtig, dit is de heuvel van de week, denk je.) Je loopt heen en weer in de vergadering, maakt foto’s. Het licht lijkt zo zacht. (Zou licht mensen zacht kunnen maken?)

De namiddagvergadering. De puzzelstukjes vallen netjes in elkaar. (Iets met een zonnedak en laadpalen. Iets over algemeen belang. Iets over wel solidair zijn.)

Je kunt nu eindelijk alleen nog maar denken aan straks, daar, in die andere stad, waar je iets mag vertellen over je boek. Eens op het perron ben je al in de rivier, in je. De trein laat op zich wachten, en komt dan uiteindelijk toch. (In je hoofd ‘komaan’ roepen wanneer je de vertraging ziet oplopen op het bord. En dan ineens beseffen dat je daarmee ook ‘kom aan’ roept. Waarna er op het bord ‘komt aan’ verschijnt.)

Je studeert je eigen boek weer in. Wat je ooit zelf geschreven hebt, het verrast je weer. (Je zoekt iets op over Camus, bent verbaasd over iets dat dus al eerder gedacht was.)

Je kijkt naar de lege plek naast je op de bank. Ineens zie je dat zij daar zit. Julia zit naast je, je kunt haar zo goed zien. Het ontroert je. Ze is er graag, zo lijkt het, en het mag. (Week. Beetje al.)

In het zaaltje. (Je bent al helemaal week ondertussen, al bij het binnenkomen.) Mooie muziek, door twee mooie jonge mensen. Daarna mag je gaan zitten, naast een jonge man waar je erg naar opkijkt. Het gesprek beweegt, als een rivier. Je mag vertellen over de rivier. Je vertelt over Julia, die naast je zat in de trein. Regelmatig komen er tranen. (Het mag.) Ze dragen je door de avond. Aan het einde is er nog dat ene stukje muziek dat altijd bij je was, toen, zoveel jaar geleden, in het ziekenhuis. Bij het signeren komen mensen je bedanken. (Je weet nooit waar je dit alles aan verdient.) Het is een geschenk.

Het is bijna middernacht wanneer je weer op het perron bent. Een onverwachte en mooie ontmoeting. In enkele minuten een teder gesprek. (Iets over imposter syndrome. Nooit weten of je over de kinderen mag vertellen.) Ze zegt net die woorden waardoor de dingen zich neerleggen. (De rivier is blij.)

Na een korte nacht, een dag aan de andere kant van de heuvel. Er staat veel op je lijstje, maar het komt allemaal gewoon.

Het is die vrijdag. Helemaal ideaal is het niet, tijdens het werk, maar je wilt dat de Matthäus-Passion zich om je heen legt, je omhult. (Gelukkig zijn er niet te veel andere collega’s op het werk.) Je adem komt weer thuis.

Het moment is daar. Wir setzen uns met Tränen nieder.

Je mag naar huis gaan, het mag.

Geen opmerkingen: