22 maart 2024

En iets met Bach

Om een of andere reden ben je een beetje zenuwachtig voor de week die komt. Misschien maakt het niet uit. De dingen die je te doen hebt, ze komen wel gewoon naar je toe. (Interne dialoog, oefenen. En zo.)

(Goed dat er weken zijn, denk je. Alsof je in je lichaam dat hoopje dagen als een ritme kunt zien.)

Die avond, de vergadering. Je gaat naar voor, legt uit. Het voorstel dat eraan komt. Zoveel vragen. (…) Je kijkt naar de dingen die je zou willen bewegen, je ziet ze ergens, misschien binnen handbereik. Mensen komen je bedanken. “En, blijven schrijven!” (Het ontroert je.)

Het huis heeft op je gewacht, is zacht voor je.

Een andere dag. Terwijl je je staat te scheren, hoor je een bericht op de radio. Je roept tegen de spiegel. (Je bent teleurgesteld.)

Het webinar. Je ziet de mensen binnenkomen, als druppels. Je kijkt naar de tijd. Een moment is compact.

In de trein lees je verder in het manuscript. Je ziet hoe de tekst zich heeft bewogen. Evenwichten zijn verschoven.

Je zou nog veel moeten doen, denk je, die avond. (Het was weer niet gelukt om op tijd terug te zijn, om nog even rustig naar de boekhandel te gaan. De dingen zullen even moeten wachten, tot je ze netjes naast elkaar kunt leggen.) Je laat de dag, gewoon. Het is goed.

Een andere dag. Je ligt op de tafel, ze legt je spieren weer goed. (Je denkt aan verhalen.)

Het overleg. (Sommige mensen zeggen soms te veel, denk je. Telkens net wanneer je er bijna bent. Iets als afrondingsangst.)

Op tijd naar huis, om snel weer te vertrekken. Maar het lijkt belangrijk, om daar nog even geweest te zijn. Eten maken, even zitten, en dan weer weg. Met een tas met boeken.

De stiltewagon. Je studeert je eigen boek weer even in, zoals al die vorige keren. (Misschien is het ook een ritueel.) Je kijkt naar de vragen. (Wat zou je moeten zeggen op die vraag over rouw?)

De route zit in je hoofd, je loopt er zo naartoe. De zaal is nog leeg, mensen druppelen binnen. Een mooi voorafgesprek. Over een gedeelde plek, ergens toen. Over boeken.

Het panelgesprek begint. Het voelt bijzonder, dat je naast die anderen daar mag zitten. Je voelt de ogen in de zaal. (Je bent veilig.) Je probeert iets te zeggen als antwoord op de vraag over rouwen. (Het lukt niet helemaal, of misschien net wel.)

Je probeert iets te vertellen over schoonheid, die blijft in het verdwijnen. Geen dag zonder Bach.

Voor je vertrekt, bedankt ze je. Voor wat je liet zien. Het ontroert je.

Mooie gesprekken in de trein. (Waar je soms geen zin meer in hebt. Wat je bezorgd maakt. Wat je verliest. Over de panische fase. En over grutto’s.) In de nacht loop je weer naar huis.

Een andere dag. (En ook nog de verjaardag van Bach.)

Je stapt uit de metro, je ziet een vriend. Samen lopen jullie naar de conferentie. (Het is je dierbaar. En daardoor doet het ook pijn, denk je. De panische fase, daar is het weer, denk je.)

Een overleg. (Je doet je best om niet te kwaad te worden.)

Die avond. Gesprekken over Illich. Het raakt je, het besef dat ideeƫn die je toen las, zo lang geleden, mee hebben gevormd hoe je nu nog kijkt.

Tijdens de pauze, je blijft praten met haar. Het was alweer zo lang geleden. Je zou zoveel willen weten, over verhalen uit Somaliƫ. Hoe mooi, hoe het gesprek ademt. Iemand komt zeggen dat de pauze voorbij is.

De nacht is weer te kort. Je laat het.

De vrijdagtekst, je probeert in het ritme te blijven. Het vraagt al je aandacht.

Je hoort dat de tekst die je vorige week maakte dus zal gepubliceerd worden, alleen zal het de volgende dag zijn. (De tekst schuift al enkele dagen telkens een beetje op.)

Het hoopje dingen nog te doen, het wordt iets kleiner.

Een gesprek. Iemand had je gevraagd om erbij te zijn. Voor het verhaal dat je te vertellen hebt. (Je weet niet helemaal zeker welk verhaal ze van je zou willen horen. Het is het verhaal van Julia.) Of men je daarvoor mag vragen. (Je ziet iets.) Ja, het is goed.

Je haalt de nieuwe cd op in de winkel.

Je bent weer thuis. Je voelt het ritme van de week, je bent nu aan deze kant.

Geen opmerkingen: