29 november 2024

Warm blijven


Een nieuwe week. De mooie film die je de vorige dag zag, zit nog in je lichaam. (En ook het licht van de lucht, op weg naar de bioscoop.) Hoe je het zo hevig voelde: tederheid, verdriet, razernij. (Soms is er iets in je zo kwaad dat je niet weet wat je ermee zou moeten doen.)

Je zoekt en vindt een ritme dat ademt. Je raakt het aan.

Je namiddagafspraak. Je bent wat te vroeg, zit nog wat te lezen op de bank in het station. (De bank is overigens niet extreem zitterig, denk je.) Je vertrekt, je bent nog altijd te vroeg. (Zoals steeds.) Ze neemt je mee naar boven. Eerst even verhalen inhalen. (Je kijkt naar haar handen.) Traag kijken. Je bent blij haar weer te zien.

Een andere dag. Je wilt op tijd zijn voor de uitvaartdienst. Je wacht op de bus. Die niet komt. Dan maar de trein, en daar dan de bus, zodat je nog net op tijd zou kunnen zijn. De bus komt niet. (Het is waarschijnlijk dezelfde bus.) Je moet daar zijn, in de verte, denk je.

Je krijgt nog een lift, bent nog net op tijd. (Je bent waar je moet zijn.) Een knuffel, een hand, een knuffel. Je zit. (Ook deze bank is niet extreem zitterig.) Je luistert naar de verhalen, je kijkt naar de foto’s. (Je denkt aan afwezigheid, aan hen. Zoveel verlies, zoveel verdwijnen.) Je denkt aan blijven.

Een mooi gesprek, tijdens de koffie. Verhalen bewegen, alsof het mag, altijd mocht.

Een plekje in het gras, nabij de boom, nabij die andere. De namen zijn er nog niet. (Ben je verdrietig, vraag je. Je mag er gewoon zijn, denk je.)

Je loopt door de stad, brengt het pakje naar het postkantoor. (Dat is ook weer in evenwicht, denk je.)

Het overleg waar je zo tegenop zag. (Het zat al onder je huid, de vorige dagen.) Blijf in jezelf, denk je. (Je huid weet wanneer je op je hoede moet zijn.) Het gaat goed.

Die avond, de vergadering. (Misschien je laatste, daar.) Je luistert. (Iets is moe, denk je.) Je loopt in de avond weer naar huis. (Het is goed, denk je.)

Een andere dag. Je zoekt het ademritme. (Je kijkt naar wat nog beweegt, onder je huid. Je denkt aan handen.) Je werkt de dingen af.

Op weg naar huis, in de regen. Je maakt snel nog wat te eten, voor je weer moet vertrekken. (Even thuis zijn, een hier.)

(Je merkt hoe je huid soms een dag later reageert.)

Je gaat haar ophalen, wacht op het perron. Je ziet een andere bekende, je bent blij haar te zien. (Je zult haar later het verhaal vertellen, beloof je.) Je gast is aangekomen. Je begeleidt haar door het donker.

De vergadering. Je hoopt op iets dat niet komt. (Je ziet allerlei woorden die niet gezegd zijn.)

Je brengt haar terug naar de trein, veilig door het donker. Daarna ga je weer terug.

(De nacht is rusteloos, in etappes.)

Een andere dag. Onderweg spreek je iets af met jezelf, over die woorden die niet gezegd zijn. (Je hoort ze in je hoofd, je schrijft ze op, je geeft ze uit handen.)

De vergadering maakt je moe. (Je zoekt een ritme, waarin je je zou kunnen terugtrekken.)

Op weg naar die andere stad, voor het seminarie. Je verdwijnt in treinlezen.

Het seminarie, het is een fijn weerzien. Je hoort mooie verhalen.

(Iemand vertelt iets over je boek.)

Weer thuis, die avond, het werk inhalen. Je beantwoordt een mail. Je krijgt een roepmail terug. (Zoals je had verwacht, zoals het alle vorige keren ook was. Je hebt geen zin in die roepmails.) (Je blijft hier, zeg je.) Je verstuurt het verhaal dat je beloofd had. Je maakt de voorbereiding van de vergadering van volgende week.

(De dag mag zich neerleggen. Iets mag je verwarmen. Iets mag blijven.)

Een andere dag. De drie mevrouwen aan het onthaal laten je niet alleen naar boven gaan. Regels zijn regels, zeggen ze tegen elkaar (alsof jij dat niet zou horen).

Je had je best gedaan om rustig te antwoorden op (een andere) mail. Je krijgt een roepmail terug. (Je antwoordt niet nog eens, spreek je af met jezelf. Het duurt even, tot je kunt blijven.)

Je werkt aan de vrijdagtekst, je werkt het lijstje af met alle dingen die je nog te doen had, je kijkt naar de rapporten. Je mag vertrekken.

Misschien heeft de kosmos een plan met die treinvertraging. (Het zou kunnen.)

(Terwijl je wacht, begrijp je iets over huid in vertraging.)

Je afspraak. Een fijn gesprek, veilig. En iets met gember.  

22 november 2024

Een lege plek maken


Misschien aarzel je een beetje bij het begin van de week. Je weet niet goed waarom. (Er beweegt iets in een onderlaag. Iets herinnert zich.)

Teksten komen binnen. Je leest ze snel. (Je bent een beetje teleurgesteld.)

Een andere tekst komt binnen. (Je aarzelt over het woord prefigureren. Je weet niet goed welke voorafbeelding je je van dat woord moet maken.)

De vergadering. Je ziet hen op je scherm. (Je begrijpt niet alles helemaal.)

Je vertrekt nog naar de gemeenteraad. Een dierbare vriendin maakt haar laatste vergadering mee. (Je bent zo trots op haar, ze is een rots, denk je.)(Je ziet iets als een heel leven samen door je hoofd gaan, een leven van iets dat jullie delen.)

Je zou nog even willen wachten voor je je aan de nacht geeft, maar het is al te laat.

Een andere dag. De eerste vergadering. (Iets maakt je onrustig, alsof een balans is verschoven. Je blijft staan, denk je, dat is wat je moet doen.)

Het overleg. (Je ziet iets over je leeftijd.)

De tweede vergadering. (Waarom is dit zo vermoeiend?) Je luistert naar je stem.

In de lift. De man tegenover je staat je te bekijken. Hij vraagt ineens of je tevreden bent over je schoenen. Ja, zeg je, heel erg. Dat is goed nieuws, zegt hij. Hij was van plan dezelfde schoenen te bestellen, maar wist niet zeker of dat een goed idee zou zijn. Tot nu toe.

Een andere dag. Je staat in het keukentje, met een vriend en met de koffiemevrouw. Ze vraagt of je ook suiker in je koffie wilt. Nee, zeg je. En dat je aan je lijn moet denken. De mevrouw trekt haar wenkbrauw op, bekijkt je enigszins meewarig van kop tot teen, rolt met haar ogen, en zegt iets als: “Ja, dat zal wel...” (Misschien ben je toch niet te dik.)

Je knutselt nog wat aan je presentatie voor de volgende dag.

Die avond, je kijkt naar de fascinerende documentaire. (Je hebt weer zin om nog te wachten, alsof je de nacht voor je uit zou kunnen schuiven.)

(Er zijn diverse signalen dat de jaarlijkse tsunami aan kerstfilms op komst is.)

Een andere dag. Vroeg in de ochtend zet je de vuilniszak buiten. Net voor je deur vind je een bankkaart. (Je herkent de naam.) Later die ochtend – hoe lang moet je wachten op een aanvaardbaar vroeg moment – bel je aan. Ze is er niet. Je brengt de kaart naar de bank.

De conferentie, in die mooie zaal. De zoon van je maatje zit naast je. (Dit is zo fijn, denk je.)

Dit is iets voor je zus, denk je bij het lezen van een artikel, en je stuurt het haar door.

Die avond. Op weg naar die andere stad, om nog eens over je boek te gaan spreken. (Het is voorlopig de laatste keer van een lange rij.)(Eigenlijk had je liever zonder presentatie gepraat, denk je, gewoon met alleen je handen. Dan beweegt het verhaal beter, voel je. Maar goed.)

Je bent goed op tijd daar. Je presentatie wordt gigantisch groot op de muur geprojecteerd. Je praat jezelf in je verhaal. (En ja, het is alsof je heen en weer moet bewegen, in en uit je verhaal.) Je krijgt mooie reacties nadien, je voelt je dankbaar. Een geschenk. (De kleine boeddha was dicht bij je.)

Je haalt die ene trein nog net. Je mag de hele rit in je verse boek lezen. (Je bent zo blij dat je weer bij die personages mag zijn.)

(En weer is er die nachtaarzeling.)

Een andere dag.

Je werkt aan de vrijdagtekst. Je raakt de toetsen zacht aan.

(Iets wat je nog dacht, de vorige dag. Soms zou je, met een borsteltje, een lege plek willen maken in de dingen of de tijd, of hoe je het ook zou omschrijven. Alle ruis wegborstelen, zorgvuldig. Zodat er alleen een traag en ongekleed gesprek over zou kunnen blijven. Met dingen die er echt toe doen.)

De poetsmevrouw glimlacht. (Alleen jij bent er.)

Voor je vertrekt naar de vergadering doe je nog een afwasje. Alles kan straks netjes het weekend ingaan. 

De vergadering van de commissie. De dossiers die jullie moeten beoordelen. (Je moet even zoeken naar je adem, even wennen aan het duistere licht.) Jij mag de grapjes doen, zo blijkt.

In de trein terug. Je hoort een huilende baby, in het halletje. Tot het stiller wordt. Bij het uitstappen zie je hoe de mama op de trap zit, met de baby aan de borst. Er is vrede. (Dit is beter dan kerstfilms, denk je.)

17 november 2024

Tussen toen en nu


Hoewel je niet exact aan kunt geven waar toen overgaat in nu, is het mogelijk toen te denken, als een andere plek dan nu. Al is dat misschien een illusie. Het idee dat er een verschil is tussen hier en daar geeft een gevoel van een zekere controle over de werkelijkheid, maar je kunt niet exact bepalen waar daar overgaat in hier. Wat misschien wel een troostende gedachte is.

Het voordeel van toen is dat je dingen daar kunt laten, zodat ze niet naar nu en hier komen. Alleszins in je hoofd.

Een van die dingen is de sponzen pyjama. Al dan niet bedrukt met een poes, met staart in de aanslag.

Het valt niet uit te sluiten dat je toen anders dacht over deze existentiële kwestie. Maar dat mag, voortschrijdend inzicht hoort bij het leven.

Op een of andere manier is er een sponzen herinnering. Je weet nog hoe het voelde.

Er zijn nog fotografische bewijzen uit de sponzen tijd. Op de foto is er sprake van een ware sponzen symbiose, waarbij niet geheel valt uit te maken waar de broer ophoudt en de zus begint. (Misschien waren ze gewoon allebei hier, ook als ze daar waren.) Verder valt vast te stellen dat een sponzen pyjamabroek niet zomaar te combineren valt met een gips.

Een datering is min of meer mogelijk. De eerste of de tweede kleuterklas.

(Je herinnert je nog die rare kwastjes aan die kussens, die niet extreem knuffelbaar waren. Je herinnert je nog die bank met dat skai leer, dat enigszins bleef plakken aan de billen. Wat dat betreft zorgde de sponzen pyjama wel voor een betere levenskwaliteit, het moet gezegd worden. En dan dat lampje, dat al die jaren altijd scheef hing. Waarschijnlijk een vorm van verzet.)

De pas gewassen sponzen pyjama was nog een klein beetje hard. In combinatie met een koud bed in een koude kamer in het oude huis zorgde dat voor een licht gevoel van verlatenheid.

In het grote bed in het huis van je grootouders was het anders. Je zus nestelde zich helemaal tegen je aan, en nam tegelijk driekwart van het bed in bezit. Officieel omdat er een bult in het lange kussen was, maar dat geloofde je nooit. (Waarschijnlijk waren er monsters aan de andere kant van het bed.) Er was dan wel het speciale effect van de eerder beschreven sponzen symbiose. En er waren de warme, in een handdoek gewikkelde, bakstenen onderaan in het bed. Die hadden de hele avond op de kolenkachel gelegen en gloeiden lekker (met een lichte geur die je je nog steeds kunt herinneren).

Misschien was er sprake van een sponzen beschermlaag tegen de boze wereld. Waarmee er wel een grote verantwoordelijkheid werd gelegd bij die pyjama. (Misschien is er evenwel toch sprake van een zeer lichte traumaverlichting, als gevolg van die laag. Het valt niet geheel uit te sluiten, vanzelfsprekend.)

In je hoofd wil je niet dat dat ding van toen zomaar naar nu zou komen. Waarom eigenlijk niet? (Interne dialoog.) Niet dat alle monsters weg zijn, maar je huid wil dat tussengekraak niet meer, denk je. (Een schaduwstem in je zou kunnen zeggen dat je geen recht hebt op knus.) Iets met nu groot zijn, het is er ook waarschijnlijk.

Er zijn ook de herinneringen van toen je in het ziekenhuis lag, helemaal alleen. Je zus die niet binnen mocht komen en door het raam naar je keek. En hoe je haar miste. Al mocht je dat natuurlijk niet laten merken. Waarschijnlijk was de sponzen pyjama er daar ook bij. De lakens waren harder daar, dus dat hielp dan toch wel een beetje.

Terug thuis samen, dicht bij elkaar, in een boek lezen, dat voelde wel goed. (Dat boek heb je trouwens nog steeds.)

Naarmate je ouder wordt, zie je andere dingen op dezelfde foto’s die je al zo vaak bekeken hebt. Iets wat er was is in dat ene moment in een foto gevat, en hoe je kijkt, wanneer je kijkt, bepaalt mee wat je ziet. Misschien zie je beter hoe er daar, op die niet zo aanraakbare bank, een veilig plekje was, in dat moment. Misschien kon dat er wel alleen op die manier zijn door de sponzen pyjama’s, een beetje toch. En dat boek, ook wel.

Het was van hen, toen, en het mag daar blijven. Wat je ziet mag in het nu zijn.