De week is een beetje stil. Zo kondigt ze zich aan. Velen zijn in vakantie, er zijn weinig afspraken. Je kijkt er wel naar uit. Elke dag vertrekken, veel plaats in de trein, alleen op het werk. Het mag. En er is natuurlijk dat ene moment, die ene avond, waar je naar uitkijkt. (Iets van de niet zo fijne zondag-ervaring zit nog in je lijf, merk je.)
Het stuk dat niet in de krant kwam, het staat online. Het mag weg. (Dat de woorden gezegd zijn, dat doet ertoe, denk je. Misschien zal niemand ze lezen, het geeft niet. Ze worden wel gelezen, merk je.)
De middagafspraak. Je wacht haar op. Je gaat met haar mee, terwijl ze haar grote fiets haalt. (Wat een immens ding, merk je weer.) Of je met haar mee wilt rijden. Vooraan is er een extra zitplaats, er zijn trappers om mee te trappen. O ja, zeg je. (Die reactie blijkt niet normaal te zijn, voor een man.) (Naar het schijnt ben je een man.) Je vindt het heerlijk. (Mee trappen kan zijn als een dans, denk je nadien.)
Je kijkt naar je handen. Je zag iets.
Een andere dag. De dag van.
Je bent niet alleen op het werk, stel je vast. (Het lijkt ineens zo druk, met twee.)
Weer thuis. Je maakt je klaar. (Je weet niet wat je buik zal doen.) Je kookt nog snel, je eet traag. (Misschien is dat het.) Je doet nog snel de afwas, je mag vertrekken.
Hoe vaak zou je met haar al naar hem zijn gaan kijken? Je weet het niet, het maakt niet uit, het is goed. (Misschien is het als een klein ritueel.) De trein, de tram, aanschuiven, telefoon in het zakje, grijze zone zoeken. (We zijn binnen!) Mooie plekken. Het aftellen kan beginnen. Aan je andere kant een andere vriendin, ze komt ook binnen. (Wat kan een mens nog meer willen.) Je kijkt uit naar bekende mensen. Allerlei dingen bedenken voor wat ze nu aan het doen zijn, daar achter het podium.
Het begint, ze komen exact op tijd het podium op wandelen. Hij is 83, je ziet het er wel een beetje aan. Het mag. Het voelt meteen juist. Het lijkt of hij het elke keer kleiner maakt, intiemer. Een leeg podium, geen lichtshow, alleen enkele staande lampen. De andere muzikanten rond de piano. Hij soms zittend, soms leunend, soms even weg van de piano. (Soms in zijn haar krabbend. Misschien heeft hij nog net voor het optreden een nieuw kleurtje aangebracht, en jeukt het nog een beetje.) Het is zo mooi, hoe hij in het nu is. Hoe hij telkens een beetje trekt en duwt in de nummers, waardoor de muzikanten moeten volgen. Hoe hij helemaal niet naar een climax toewerkt, hoe hij er geen heilige mis van maakt (zoals een andere zanger die de dag daarna zal komen), hoe hij gewoon de muziek laat gebeuren. Je houdt ervan. (Je stoort je, zoals gewoonlijk weer aan die mensen die hoopten op een of andere greatest hits, die wilden dat hij iets zou zijn, en zo eigenlijk bewijzen dat ze helemaal niets van hem begrepen hebben, denk je.) Hij eindigt met Every Grain of Sand. Je weet nog hoeveel indruk het op je maakte, toen in 1981, toen je het voor het eerst hoorde. Als hij zingt, is het alsof je de rafels van het nummer kunt zien, de wind mag er ook doorheen. Enkele nummers daarvoor zong hij nog: “Mother of Muses wherever you are, I’ve already outlived my life by far”. Misschien is hij in zijn eigen geleende tijd, hij is nog erg levend.
En nog een vroege trein terug. Rond middernacht weer thuis. (Net op tijd voor je buik.) Je maakt het aanrecht leeg, gaat nog even zitten. Je moet zorgzaam omgaan met de nacht. Je legt jezelf voorzichtig neer.
Een andere dag. Goed dat je weer alleen bent. Je werkt met zachte bewegingen, merk je. Alsof je de woorden zou kunnen betasten.
Die avond. Je ziet de verschrikkelijke beelden uit Spanje. Je staat te trillen voor het scherm, bewegend tussen tranen en ziedend. Een intens verdriet. En tegelijk niet weten waar je met zoveel kwaadheid naartoe zou moeten. (Eerst de afwas doen, dan wachten op woorden, als ze al komen, en dan maar zien of je ze uit handen geeft.)
(Misschien kun je voorzichtige woorden vinden, om zacht iets hards te zeggen. Misschien kunnen ze iets betekenen voor anderen.) (Dat ze gezegd zijn, is misschien wel genoeg.) (Ze mogen weg.)
Een andere dag. Er is nog minder volk in het gebouw. Zelfs de poetsmevrouw is er niet.
Je haalt nog een stapeltje boeken op, om je voorraad weer aan te vullen.
De dossiers die je moet beoordelen. Het schiet lekker op, merk je.
Je doet nog een afwasje voor je vertrekt, alles netjes achterlaten.
Weer thuis werk je nog het laatste dossier af. Alles kan weg.
(Er is een traag verdriet. Je kijkt naar je handen.)
Een andere dag, de dag van de doden.
Je doet nog het vrijdagwerk, alsof het een gewone vrijdag is. (Iets met ritme.)
Je hebt nog een namiddagafspraak.
(Je verlangt ook naar niets, niets moeten zijn.)
Het is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten