07 februari 2025

Troost en het licht van februari


De week die gaat naar. Dat ene moment. Het kantelen. (Je zou willen dat het een overzichtelijke week wordt, met dingen die rustig na elkaar komen, met leegte ertussen. Niet dus.) (Alsof je niet rustig genoeg naar dat moment gaat. Ook niet erg, waarschijnlijk. Iets met onbestendigheid.)

De week begint met het licht van februari. Misschien is de winter wel het verlangen naar het licht van februari. (Verlangen is een moeilijk woord.) Je staat op het perron, in dat ene moment voor de trein komt. Er is het licht, het is er zomaar. Misschien is het een belofte.

De opleiding die je te geven hebt. Het lokaal is niet echt conviviaal. Maar het beweegt. (Je probeert hen in je verhaal te trekken, je ziet het aan hun ogen, dat het lukt.)

Je wacht aan het verkeerslicht. Je denkt aan vragen die je telkens opnieuw krijgt, hoe het je vermoeit. Je denkt aan dat ding dat op je afkomt (iets met energie), dat nu al onder je huid zit. (Waarom eigenlijk?)

Alles voorbereiden voor de volgende dag.

Een andere dag. Je begint vroeg, zou zoveel mogelijk willen doen, voor je moet vertrekken.

Je zit in de commissie, bijna de hele dag. Het is boeiend. (Je probeert niet te denken aan die grote dingen die je nog moet doen, die telkens mee op lijken te schuiven.)

(Soms verlang je naar enkele uren alleen.)

Weer thuis, je probeert nog wat in te halen.

De avondvergadering. De laatste keer dat je hier zit, denk je. (Het is alsof iets al is veranderd. Misschien drijf je weg.)

Je bent niet al te laat weer terug. (Het mag stil worden.) Iets van verdriet neemt het over.

Een andere dag. De conferentie. (De hele dag.) Je doet de foto’s, loopt heen en weer, luistert. Het is boeiend, en je denkt aan de dingen die je niet kunt doen.

(Even een moment alleen zoeken.)

Het is, denk je.

Tijdens het koken, iets van verdriet, je zou alleen daar willen zijn, denk je.

(En tussen alles door: verbijstering, verontwaardiging, misselijkheid, door weerzinwekkende mannen.)

De avondvergadering. Je laat de dingen bewegen. Je zegt wat je wou zeggen. (Een beetje moe.)

Weer thuis. (Je zou jezelf willen oprollen tot iets kleins.) Weer een aflevering van die serie. Iets komt thuis. (En, als je het zou benoemen, een verlangen naar troost. Diepe troost, die nooit zal komen, weet je. Je kunt er naar kijken, dat is ook goed.)

Je geeft je aan de nacht.

Een andere dag. Dingen na elkaar, gewoon. Dingen van het lijstje inhalen, lege plekken maken. Je hoopt het. (Niet dus.) Het is, denk je.

(Je denkt aan het verdriet van een ander.)

De afspraak waar je naar uitkeek. Een traag gesprek. Woorden over de moeilijke plekken die nog blijven. Je mag alles zijn, zegt ze. (Als je alles mag zijn, mag je ook niets zijn, denk je.) Je mag alles na elkaar zijn, het hoeft niet allemaal tegelijk. Niets hoeft, eigenlijk. Je ziet iets voor je, daar waar je zou kunnen zijn. (En je begrijpt iets, en het is goed.)

Nog even een cadeau halen.

Aan de tafel, even bijpraten. Je ziet iets van de tijd. Je voelt iets.

Die avond. Een heel mooi concert. (Je merkt amper hoe koud het is.) Een plek die er zomaar is, en je mag er zijn.

Een heel mooi gesprek. Wat heeft het leven je gebracht? (Vragen die je te beantwoorden hebt, in dit jaar. Je ziet iets over die leeftijd. En iets over de vader.) Dankbaar.

Het is laat, maar voor je je aan de nacht geeft eerst nog dat cadeau inpakken in het groene papier.

Een nieuwe dag. Iets is rusteloos, door de dingen die nog wachten. Het is.

Je knutselt de vrijdagtekst in elkaar. Gewoon, alle dingen na elkaar. (Een ritme.)

Op het perron zie je een bekende man. Hij was commissaris. Zou je iets zeggen? Toch maar niet.

Een mooi gesprek. (En ze is blij met haar cadeau.) Je voelt je dankbaar.

De dingen die je nog te doen hebt. (Je zou ook graag niets, denk je. Drijven, en de troost van het water.)

De dag komt dichterbij.

Het licht van februari heeft zich weer even teruggetrokken, het rust.

Geen opmerkingen: