14 februari 2025

Welke liefde


Bij het begin van de week denk je nog aan die bijzondere zondag. (Je bent weer wat ouder, dus.) De zalen in het museum. Samen met je zus zoeken naar schilderijen gemaakt door vrouwen. (Veel zijn er niet, maar het is alsof je het kunt zien, dat ze door een vrouw gemaakt zijn.) En naar portretten van vrouwen die je op een of andere manier raken. Hoe ze naar je kijken. (Hoe jij kijkt.) En ’s avonds het mooie concert. De hypnotiserende klanken.

(De totale overrompeling, zoveel berichten voor je verjaardag. Het ontroert je, en verwart je. Hoe moet je lichaam dat doen.) (Iets wil alleen zijn, stil, en water.)

Een nieuwe week dus, de week na. (Alles gaat nog door, voel je.)

Je kijkt naar je lijstje, alsof de dingen elkaar verdringen, rusteloos zijn. (Je zou ze naast elkaar willen leggen.) (Je had nog niet de tijd om rustig te antwoorden op die mails, je voelt je een beetje schuldig, en machteloos.)

(Je huid lijkt een beetje breekbaar.)

(En of je ook nog even dit kunt doen.) (Is dat al klaar? Wanneer zou het klaar zijn denk je?)

Een dierbare vriendin krijgt een eretitel, hoor je. (Of je langs kunt gaan, om te zwaaien, vraagt iemand.)

De vooravond, het moment waarop je eten maakt. Het is als een eiland in de dag, een noodzakelijk eiland. (Ineens overvalt het je, je handen beginnen te trillen. Even niets vragen aan mij, denk je. Het trekt weer weg.)

(Je huid vindt zichzelf niet, in de nacht.)

Een andere dag. Elke dag zie je die woorden op de muur van het gebouw. Iets over de liefde.

Je zou alleen maar willen werken. Gewoon alle dingen afwerken. (Niemand die iets vraagt, niemand die iets zou willen.) Je hebt die lange tekst. Je verdwijnt in het ritme van de tekst, je volgt de woorden.

(Dat energieding, dat je later van de week nog moet maken, het laat je niet los.)

(De vrouw in dat filmpje, je kijkt naar haar handen.)

In de boekhandel, je zoekt cadeaus. Het is als wachten, tot de boeken iets zeggen. Ze laten zich aanraken.

Het verjaardagsfeestje. (Je wou eerst thuis alles aan kant, voor je goed kon vertrekken. Iets van ruimte terugnemen, denk je.) Je zit tussen fijne mensen, je mag daar zomaar zitten. Je kijkt.

Een andere dag. De dag lijkt leeg. (Dingen doorstrepen op je lijstje, dat zou je willen.)

De mail waarop je wachtte (ook een beetje rusteloos). (Je moet dat energieding dus beginnen uit te schrijven.)

(Hoe zat het ook al weer met die vragen, over wat het leven je bracht? Je bent aan de andere kant nu. Je ziet de moeilijke vragen. Er is meer water nodig, denk je.)

Je maakt je klaar om naar het concert te gaan. Je kijkt er zo naar uit om haar weer eens op het podium te zien. Je vertrekt. Het huis is blij voor jou.

Het doek gaat open. Daar staat ze, als een schaduw nog, voor een gang van licht, draaiende wolken. En vanaf het eerste moment ben je weg, ben je waar je wilde zijn. In dit nu, in zoveel schoonheid. (Je huid tintelt.) En het gaat door, haar stem raakt al jouw wanden. (Je bent gelukkig, dankbaar.) Na vier bisnummers gaan de dingen weer liggen. (De rest van de dag, tot de volgende ochtend, is het alsof je haar muziek in je hoofd kunt horen.)

Een andere dag. Er hangt verwachting in de lucht, zo voelt het. Iets zindert.

De vergaderingen. Zoveel verdiepingen lager zie je hoe duizenden mensen voorbij trekken.

Eindelijk kun je even naar beneden om daar te zijn, bij hen te zijn. (Misschien wil je huid het lawaai niet, maar je wilt er zijn.)

Je moet beginnen schrijven aan het energieding, het moet klaar zijn. (De woorden wachten ergens, de stroom kondigt zich aan.)

Die avond werk je door tot de tekst klaar is. (Heb je nu alle argumenten goed op een rijtje gezet? Kunnen ze zo overtuigen?) (Er is een logica waarin mensen gewoon luisteren, meedenken, het goede zoeken, voor het algemeen belang. Niet iedereen wil in die logica zitten.)

Je mag twee afleveringen kijken. (Je komt weer thuis, onder je dekentje, het vraagt even.)

Een bericht dat je ontroert. (Je ziet iets.)

(Bob Dylan komt in je droom.)

Een andere dag. Het ochtendlicht is mooi. Het herkent je.

Je bent terug dichter bij je adem, denk je.

Je ruimt een stuk van de kast uit. Gestolde tijd, in gestapelde documenten. Met stempels en nummers.

De jongen tegenover je in de trein glimlacht naar je. (Misschien zou je hem moeten kennen.)

De vergadering thuis. Je ruimt de tafel op, maakt de kamer klaar, ontvankelijk. Het gesprek ontroert je. Alsof ze iets hebben gezien van jou.

Misschien zou je iets moeten denken over de dag van de liefde. (Misschien ook niet.) Er is een waterverlangen. Misschien zou je jezelf uit elkaar willen leggen, uitgespreid op het gras. Met alleen een beetje wind. (Iets van de liefde begrijp je niet, heb je nooit begrepen, denk je. Maar dat is niet erg, zei ze, vorige week nog.) Misschien ben je al thuis.

Geen opmerkingen: