Hoe het nu met je gezondheid is, het is een vraag die je altijd weer overvalt. Ze komt steeds opnieuw, bij mensen die je lang niet zag. Je betrapt jezelf er soms op dat je even moet nadenken. Waarover gaat het? Ben ik ziek dan? En dan valt alles weer in de plooi. Ik was ziek, denk je. En heel even tril je. Plots opkomend schuldgevoel.
In hun ogen zul je altijd een beetje toen zijn. Toen, de warme zomer met de eclips, toen het ineens heel even heel koud werd, maar jij lag te schudden van de koorts. Je ziet het in hun ogen, ook die van anderen, die je vaker zien. Je weet nog altijd niet goed hoe je moet reageren. Enkele verlegen standaardantwoorden zijn bedacht.
Het is misschien niet zo erg, dat ze je herinneren aan je kwetsbaarheid. Het geeft je de kans om weer te beseffen hoe graag je bij hen wilt blijven. Al is het altijd te moeilijk om dat echt te beseffen.
Misschien hoort het bij het mooie weer, dat herinneringen aan die zomer terugkomen. Bij deze dagen de beelden van de periode net voor. Toen je het nog niet wist. Toen je het al had kunnen weten, al lang. Veel geluk gehad, dat zeg je altijd. Je weet nog steeds niet goed wat die woorden werkelijk betekenen.
Dat je veranderd bent, zeg je ook altijd. Dat je meer in het nu bent gaan leven, dat je nog meer de verwondering koestert, dat je elke dag leeft alsof het de laatste zou kunnen zijn. En het is ook zo. Het kan je overvallen op een onbewaakt moment. Zoveel geluk, in een milliseconde. Het dagelijkse falen is ongetwijfeld niet minder geworden. Alle fouten die je maakt, al je gestotter en gestuntel. Het is er nog. Maar soms verdwijnt dat alles. Was er maar iets dat je kon doen om de anderen te behoeden. Kon je maar de anderen in het leven houden. Je kunt het niet, en het went steeds minder.
Soms lijken de herinneringen van je weg te drijven. Het zal wel niet erg zijn. Sommigen zeggen dat het goed is, dat het nu wel goed geweest is. Ze kennen het verhaal, en misschien verandert het verhaal niet meer echt. En toch kun je het niet aanvaarden. Je hebt het hun beloofd, dat je zou blijven gedenken, in een eeuwig ritueel, een trage dans. Dus zal het zo moeten blijven.
Je zou mild moeten zijn. Je zou moeten aanvaarden dat de anderen voor hun eigen leven verantwoordelijk zijn. Zo zegt men dat toch altijd. Maar je kunt het niet. Je kunt het niet aan, iemand te zien roken die te dicht bij je is. Je kunt het niet controleren, je begint zelfs te roepen. En eigenlijk zou je gewoon willen zeggen: alsjeblieft, doe het niet. Misschien zou je het moeten leren.
De zomer met de eclips drijft steeds verder van je weg. En dat is goed. Waarschijnlijk toch. Soms schaam je je ervoor, dat zoveel leven in die hele tijd teruggekomen is, terwijl het aan anderen niet gegund is. Dat je zo niet mag denken, zegt men de hele tijd. Dat zal wel zo zijn.
Je vraagt je af of je meer zou moeten doen, of je je nuttiger zou moeten maken.
De zomer is mooi. Soms is de zomer te veel. Er zit meer verlangen in de lente. Er is meer hunker naar vervulling. De zomer is het volle leven. Misschien ben je daar niet voor gemaakt. De herfst gaat je gemakkelijk af. Misschien moet je blijven oefenen voor de zomer.
Je zult het nooit vergeten, hoe de zon even verdween, die namiddag. Je weet nog waar je was, en wat er gebeurde. Enkele dagen daarna zou geweten zijn wat er al was. Hoe vanzelfsprekend de zon ook weer terugkwam. Het bleek verwarrend.
De littekens zijn er nog. Ze houden je in de vier seizoenen. Veel archeologie is er niet nodig.
Misschien ben je in de loop der jaren wel meer van de zomer gaan houden. Het is een gedachte die je alleen nog maar durft fluisteren. Stel dat ze waar is.
In hun ogen zul je altijd een beetje toen zijn. Toen, de warme zomer met de eclips, toen het ineens heel even heel koud werd, maar jij lag te schudden van de koorts. Je ziet het in hun ogen, ook die van anderen, die je vaker zien. Je weet nog altijd niet goed hoe je moet reageren. Enkele verlegen standaardantwoorden zijn bedacht.
Het is misschien niet zo erg, dat ze je herinneren aan je kwetsbaarheid. Het geeft je de kans om weer te beseffen hoe graag je bij hen wilt blijven. Al is het altijd te moeilijk om dat echt te beseffen.
Misschien hoort het bij het mooie weer, dat herinneringen aan die zomer terugkomen. Bij deze dagen de beelden van de periode net voor. Toen je het nog niet wist. Toen je het al had kunnen weten, al lang. Veel geluk gehad, dat zeg je altijd. Je weet nog steeds niet goed wat die woorden werkelijk betekenen.
Dat je veranderd bent, zeg je ook altijd. Dat je meer in het nu bent gaan leven, dat je nog meer de verwondering koestert, dat je elke dag leeft alsof het de laatste zou kunnen zijn. En het is ook zo. Het kan je overvallen op een onbewaakt moment. Zoveel geluk, in een milliseconde. Het dagelijkse falen is ongetwijfeld niet minder geworden. Alle fouten die je maakt, al je gestotter en gestuntel. Het is er nog. Maar soms verdwijnt dat alles. Was er maar iets dat je kon doen om de anderen te behoeden. Kon je maar de anderen in het leven houden. Je kunt het niet, en het went steeds minder.
Soms lijken de herinneringen van je weg te drijven. Het zal wel niet erg zijn. Sommigen zeggen dat het goed is, dat het nu wel goed geweest is. Ze kennen het verhaal, en misschien verandert het verhaal niet meer echt. En toch kun je het niet aanvaarden. Je hebt het hun beloofd, dat je zou blijven gedenken, in een eeuwig ritueel, een trage dans. Dus zal het zo moeten blijven.
Je zou mild moeten zijn. Je zou moeten aanvaarden dat de anderen voor hun eigen leven verantwoordelijk zijn. Zo zegt men dat toch altijd. Maar je kunt het niet. Je kunt het niet aan, iemand te zien roken die te dicht bij je is. Je kunt het niet controleren, je begint zelfs te roepen. En eigenlijk zou je gewoon willen zeggen: alsjeblieft, doe het niet. Misschien zou je het moeten leren.
De zomer met de eclips drijft steeds verder van je weg. En dat is goed. Waarschijnlijk toch. Soms schaam je je ervoor, dat zoveel leven in die hele tijd teruggekomen is, terwijl het aan anderen niet gegund is. Dat je zo niet mag denken, zegt men de hele tijd. Dat zal wel zo zijn.
Je vraagt je af of je meer zou moeten doen, of je je nuttiger zou moeten maken.
De zomer is mooi. Soms is de zomer te veel. Er zit meer verlangen in de lente. Er is meer hunker naar vervulling. De zomer is het volle leven. Misschien ben je daar niet voor gemaakt. De herfst gaat je gemakkelijk af. Misschien moet je blijven oefenen voor de zomer.
Je zult het nooit vergeten, hoe de zon even verdween, die namiddag. Je weet nog waar je was, en wat er gebeurde. Enkele dagen daarna zou geweten zijn wat er al was. Hoe vanzelfsprekend de zon ook weer terugkwam. Het bleek verwarrend.
De littekens zijn er nog. Ze houden je in de vier seizoenen. Veel archeologie is er niet nodig.
Misschien ben je in de loop der jaren wel meer van de zomer gaan houden. Het is een gedachte die je alleen nog maar durft fluisteren. Stel dat ze waar is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten