Stilaan nadenken over de verhuis die zal gaan komen. Lichtjes moedeloos door het huis lopen. Het heeft zijn tijd gehad. Opvallend trouwens met welke gretigheid anderen dat bevestigen, ze wilden het al lang zeggen waarschijnlijk. En alle spullen die nog weg moeten. Als alles wat weg kan ook weg zal zijn, dan zal het niet meer opvallen. Maar tot dan… Hoe blijf je trouw aan de dingen? Er zijn de dingen die hij maakte, de oude man, met het kleine jongetje dat toekeek. Of nog daarvoor, lang daarvoor. Hij maakte dingen voor de eeuwigheid, en zo hoorde het ook. Spullen die zich verankerden in de zwaartekracht. Zijn handen zitten erin. Je kijkt naar je eigen handen. Het is alsof ze de verantwoordelijkheid dragen voor het ontvangen, bewaren en weer doorgeven in de tijd. Je kijkt naar je eigen handen, en ziet de zijne ernaast, erin, eroverheen. Na jou is er niemand meer, je kunt er alleen over vertellen, je kunt alleen die handen laten voelen aan anderen, dan wordt er misschien ook wel iets doorgegeven… Maar ze mogen niet verloren gaan, ze horen dicht bij jou. Maar er zijn er te veel. Je kunt moeilijk een extra pakhuis bijkopen om alle spullen te bewaren van hem, en van hem. Het zou mooi zijn, maar het kan niet. En je voelt je schuldig, je ligt soms te woelen in bed. Het zal zich wel uitwijzen, denk je. Hij zal het je misschien niet al te zeer kwalijk nemen, hoop je, van aan de andere kant van de dood. Wat kun je anders?
Soms zou je iemand willen vragen om gewoon naast je te komen zitten. Je kiest een mooie plek uit. Rustig genoeg, ook wel dingen om naar te kijken, of ook niet. Een bank die goed zit, waar je lang kunt blijven. En gewoon zitten, en kijken, zonder iets te zeggen. Zolang het duurt, zolang het vraagt.
Je leert het niet, je zult het nooit leren. Bestand zijn tegen dingen die stuk gaan. Het zal wel de aard der dingen zijn, dat ze zichzelf opgeven, ergens in de tijd. Maar je wilt het niet. De dingen die je omringen mogen nooit stuk gaan, ze moeten altijd werken. Ze moeten de tijd weerstaan. Koppig en eigenzinnig, rustig en vanzelfsprekend. Ze moeten bij je blijven, zij mogen niet weggaan. Maar het is niet zo, natuurlijk.
En alles waar je bang van bent. Soms lukt het. Om er gewoon niet aan te denken. Gewoon ademen. Gewoon luisteren naar de stem die zegt dat alles in orde zal komen. En het gaat gewoon voorbij, alsof het zo moest zijn.
Anderen maken dingen. Ze betasten het hout, proberen het te leren kennen. Ze voelen het wezen van het hout. Waar het zich zal geven, waar het zal weigeren. Waar het sterk wil zijn, waar onbetrouwbaar. Waar het te snel groeide, waar traag genoeg. Ze hebben het geduld om het hout de bestemming te geven die er altijd al was. Je ziet het aan de dingen. Ze hebben vrede in zichzelf. En jij maakt alleen maar woorddingen. Voor jou zijn ze als van hout. Ze zijn materie. Je kunt ze aanraken, je kunt ze ruiken, je kunt hun weerbarstigheid en hun verlangen voelen, je kunt ervan dromen, je lichaam kan pijn doen zonder hen. Maar toch voelt het zo vaak als minder. Het is jouw bestemming, denk je. Maar zou het hout niet dichterbij moeten zijn?
Alles zou te repareren moeten zijn, denk je. En tegelijk heb je moeite met de maakbaarheid, zoek je de vergankelijkheid, het onvermogen, en de schoonheid die daarin rust. Misschien moeten de dingen te repareren zijn, en moeten de mensen in de tijd leven, langzaam verdwijnend. Het is een voorwaarde voor de liefde, zeg je. Misschien moeten de dingen je geruststellen. Verdwijn maar rustig, ik blijf wel.
Stel dat hij op bezoek zou komen, in je nieuwe plek. En kijken naar de spullen van hem die er nog zijn. Wat zou hij zeggen? Hij zou een beetje verlegen staan dralen. Een plekje zoeken in de keuken aan het aanrecht, om tegen te leunen. En zwijgend knikken, met grote ogen. Een beetje verlegen. En je zou naast hem gaan staan. Gewoon staan, en kijken, zonder iets te zeggen. Zolang het duurt, zolang het vraagt.
Soms zou je iemand willen vragen om gewoon naast je te komen zitten. Je kiest een mooie plek uit. Rustig genoeg, ook wel dingen om naar te kijken, of ook niet. Een bank die goed zit, waar je lang kunt blijven. En gewoon zitten, en kijken, zonder iets te zeggen. Zolang het duurt, zolang het vraagt.
Je leert het niet, je zult het nooit leren. Bestand zijn tegen dingen die stuk gaan. Het zal wel de aard der dingen zijn, dat ze zichzelf opgeven, ergens in de tijd. Maar je wilt het niet. De dingen die je omringen mogen nooit stuk gaan, ze moeten altijd werken. Ze moeten de tijd weerstaan. Koppig en eigenzinnig, rustig en vanzelfsprekend. Ze moeten bij je blijven, zij mogen niet weggaan. Maar het is niet zo, natuurlijk.
En alles waar je bang van bent. Soms lukt het. Om er gewoon niet aan te denken. Gewoon ademen. Gewoon luisteren naar de stem die zegt dat alles in orde zal komen. En het gaat gewoon voorbij, alsof het zo moest zijn.
Anderen maken dingen. Ze betasten het hout, proberen het te leren kennen. Ze voelen het wezen van het hout. Waar het zich zal geven, waar het zal weigeren. Waar het sterk wil zijn, waar onbetrouwbaar. Waar het te snel groeide, waar traag genoeg. Ze hebben het geduld om het hout de bestemming te geven die er altijd al was. Je ziet het aan de dingen. Ze hebben vrede in zichzelf. En jij maakt alleen maar woorddingen. Voor jou zijn ze als van hout. Ze zijn materie. Je kunt ze aanraken, je kunt ze ruiken, je kunt hun weerbarstigheid en hun verlangen voelen, je kunt ervan dromen, je lichaam kan pijn doen zonder hen. Maar toch voelt het zo vaak als minder. Het is jouw bestemming, denk je. Maar zou het hout niet dichterbij moeten zijn?
Alles zou te repareren moeten zijn, denk je. En tegelijk heb je moeite met de maakbaarheid, zoek je de vergankelijkheid, het onvermogen, en de schoonheid die daarin rust. Misschien moeten de dingen te repareren zijn, en moeten de mensen in de tijd leven, langzaam verdwijnend. Het is een voorwaarde voor de liefde, zeg je. Misschien moeten de dingen je geruststellen. Verdwijn maar rustig, ik blijf wel.
Stel dat hij op bezoek zou komen, in je nieuwe plek. En kijken naar de spullen van hem die er nog zijn. Wat zou hij zeggen? Hij zou een beetje verlegen staan dralen. Een plekje zoeken in de keuken aan het aanrecht, om tegen te leunen. En zwijgend knikken, met grote ogen. Een beetje verlegen. En je zou naast hem gaan staan. Gewoon staan, en kijken, zonder iets te zeggen. Zolang het duurt, zolang het vraagt.
1 opmerking:
Na deze filosofische bedenking iets puur praktisch: ik bied mijn diensten aan als drager van dozen en meubilair tijdens je verhuis. Geef je een seintje als je nog hulp nodig hebt?
Groetjes,
Toon
Een reactie posten